De invloed van de Rozenkruisersgedachten op ontwikkelingen in Europa

Gesprek met dr. Carlos Gilly, bibliothecaris van de Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam.

Naar aanleiding van de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag komen twee belangrijke aspecten naar voren: de mystieke Rozenkruisers van de 17e eeuw en de historische Rozenkruisers van de 20ste eeuw. Mystiek, omdat zij tot de traditie van de mysterieuze alchimisten worden gerekend en personen veelal niet met historische figuren in verband gebracht kunnen worden. Maar ook mystiek, omdat hun boodschap als een utopie en een sprookje wordt beschouwd. Het geschreven woord en de gedrukte letter leveren echter onfeilbare getuigenissen van hun bestaan. De historische identiteit van de 20e eeuwse Rozenkruisers staat eveneens vast en hun boodschap wordt evenmin serieus genomen. Nu bezitten de KB in Den Haag en de BPH in Amsterdam een grote hoeveelheid materiaal waaruit de enorme invloed blijkt van het gedachtegoed van de Rozenkruisers op de culturen, politieke ontwikkelingen en religieuze stromingen in Europa. Vele historici hanteren deze feiten echter als ‘bewijs’ van allerlei tegenstrijdige en negatieve aspecten (de Verlichting en haar bestrijders, linkse en rechtse ideologieën, sekten als die van de Zonnetempel en sekten commissies in landen als Frankrijk, Duitsland en Zwitserland.)

Dr. Gilly, kunt u op basis van de feiten die u bijeen heeft gebracht, aantonen dat het gedachtegoed van de Rozenkruisers positieve invloed had op ontwikkelingen in Europa?

Het eerste Manifest van de Rozenkruisers verscheen in 1614 in Duitsland. De titel was: Fama Fraternitatis. Daarboven stond :Allgerneine und General Reformation der gantzen weiten Welt. Er is geen ander reformatorisch geschrift dat in de afgelopen vier eeuwen bij tijdgenoten zo’n directe weerklank vond als deze Fama Fraternitatis des loblichen Ordens des Rosenkreutzes an alle Gelehrte und Haupter Europas geschrieben. Nog geen acht jaar later waren al ruim 300 geschriften gedrukt waarin het verschijnsel `Rozenkruis’ vanuit zeer verschillende kringen werd aanvaard of bestreden. Theologen van alle christelijke richtingen, artsen uit de oude school van Galenus en de nieuwe school van Paracelsus, conservatieve volgelingen van Aristoteles en aanhangers van de hermetische wijsbegeerte, alchimisten, astrologen, juristen, politieke schrijvers en literatoren namen hartstochtelijk het woord en bestreden of verdedigden de onzichtbare Broederschap en haar aangekondigde herwaardering’ van alle waarden en normen in godsdienst, maatschappij en wetenschap. En dat gebeurde niet alleen in Duitsland, maar ook in Engeland, de Nederlanden, Frankrijk, Italië, Bohemen en Zweden. Al spoedig raakte heel Europa betrokken in het debat over de Rozenkruisers. In hun eerste Manifest schreven zij reeds over idealen die pas later in de Europese cultuur als vanzelfsprekend werden beschouwd. Religieuze verdraagzaamheid bijvoorbeeld. Geloof in de vooruitgang, het inzicht dat ervaring meer waard is dan autoriteit of speculatie, het streven naar evenwicht tussen denken en handelen in alle aspecten van het leven.

Verwacht u dat door de nieuwe leerstoel in de hermetische wetenschappen in Amsterdam in de wetenschap en daarbuiten een ander standpunt zal ontstaan ten aanzien van de Rozenkruisersgedachten?

Met een leerstoel voor hermetische wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam gaat een zeer oude wens in vervulling. De eerste hermetische leerstoel in Europa werd door niemand minder dan Marsilio Ficino bezet. De uitstraling was zo enorm, dat Theodor Zwinger in Bazel, één van de grootste geleerden van de 16e eeuw, daarover het volgende schreef: «Hoeveel dank onze Respublica Literaria verschuldigd is aan de platonische Academie in Florence en aan haar oprichter Cosimo de’ Medici blijkt hieruit, dat in onze tijd, waarin de grofste barbarij alle wetenschap heeft doordrongen en verdorven en het Latijn en het Grieks hun renaissance, de Academie van Florence de eerste was, die is begonnen met het bestuderen van een zuiverder wijsbegeerte, ontleend aan platonische en hermetische bronnen. Dankzij de leden van deze Academie kunnen wij nu ook vrij en elegant filosoferen.» Aan de universiteiten van de 16e en 17e eeuw, waar de leer van Aristoteles nog domineerde, was echter weinig van deze invloed te bespeuren. Daardoor werden de hermetische wetenschappen gedwongen een schaduwbestaan te leiden buiten hun muren. Het feit, dat de nieuwe leerstoel uitgerekend in Amsterdam komt, kan slechts voor diegenen een verrassing zijn, die niets afweten van de geschiedenis van Amsterdam. In de 17e eeuw had Amsterdam geen universiteit. Maar wel een zeer geëngageerde boekdrukker, die niet alleen het Corpus Hermeticum in de vertaling van A.W. van Beyerland uitgaf, maar ook de werken van Jacob Boehme, Comenius, Breckling en andere Theosophen, van mystici en chiliasten, van alchimisten, Paracelsisten en andere hermetische natuurvorsers en Godzoekers. En voor zover het de Rozenkruisers betreft, in 1615 werd de Fama Fraternitatis in Amsterdam in het Nederlands gedrukt. Uit heel Europa trokken aanhangers van het Rozenkruis naar Amsterdam. Het is dan ook geen wonder, dat de vier grote, nog bestaande verzamelingen van Rozenkruisersgeschriften (in Gotha, Halle, Wroclaw [Breslau] en Wolfenbuttel) uit Amsterdam afkomstig zijn. De nieuwe leerstoel heeft dus ook banden met een stuk geschiedenis van de Rozenkruisers in Amsterdam.

Een conflict tussen de hermetische wetenschappen en andere wetenschappen speelt zich volgens mij voornamelijk af in de hoofden van diegenen, die juist het enthousiasme en de toewijding van de oude Hermetici, natuurfilosofen en Rozenkruisers niet in de moderne wetenschap kunnen plaatsen. Maar voor diegenen, die de wiskundige en natuurkundige verhandelingen kennen van de schrijver van de Fama Fraternitatis of de alchimische activiteiten van Newton, bestaat zo’n conflict in het geheel niet.

Komt dit aspect ook niet duidelijk naar voren in uw bibliografie die binnenkort door de BPH zal worden gepubliceerd?

In de bibliografie over de Rozenkruisers van 1604-1800 worden ruim 1500 drukken, manuscripten en archiefdocumenten in chronologische volgorde opgenomen en van commentaar voorzien. Als criterium geldt, dat de Rozenkruisers in zo’n geschrift uitdrukkelijk worden vermeld. Door voor- of tegenstanders. Alle geschriften worden met dezelfde maat gemeten, ongeacht of zij gaan over theologie, natuurfilosofie, artsenij, alchimie, astrologie, politiek of andere zaken.

Deze enorme collectie geschriften zal ons hopelijk ook aantonen hoe gecompliceerd de geschiedenis van de wetenschap is. Hoe de meningen over de vooruitgang van de wetenschap steeds zijn gewijzigd en hoe de rollen van voor- en tegenstander om beurten door één en dezelfde persoon kunnen worden gespeeld. Dankzij het optreden van de Rozenkruisers en de daaruit voortgekomen stromingen krijgen wij een zeer diepgaand inzicht in het culturele en religieuze leven van een sterk bewogen periode in Europa.

Welke Rozenkruisersbewegingen van nu sluiten volgens u het dichtst aan bij de bronnen en de boodschap van de Manifesten? In hoeverre zetten zij de traditie voort, aangepast aan deze tijd?

Zoals elke historische stroming heeft ook die van de Rozenkruisers steeds veranderingen ondergaan. De schrijvers van de Manifesten en hun vrienden waren natuurlijk ook kinderen van hun tijd. Hun kritiek was gericht tegen de heersende dogmatiek in godsdienstige en wetenschappelijke leerstellingen, zonder dat zij zich daarbij baseerden op eigen religieuze ervaringen of wetenschappelijke onderzoekingen. De Fama Fraternitatis riep voornamelijk op tot het in evenwicht brengen van geloof en leven, kennis en ervaring, theorie en praktijk. Daarom greep de schrijver terug op de hermetische wijsbegeerte, de middeleeuwse mystiek, de alchimie en zelfs ook op de magie van de directe wisselwerking tussen de mens als microkosmos en de macrokosmos. De Broeders van het Gouden Kruis die zich in 1675 in Italië hadden gegroepeerd (de Goud- en Rozenkruisers, zoals zij na 1710 in Duitsland heetten) namen wel de boodschap over, maar vergaten de oorspronkelijke Manifesten. Toen de Fama Fraternitatis in 1783 in hun tijdschrift werd afgedrukt, was de tekst zo onbekend geworden, dat tal van abonnees meenden met de stichting van een gloednieuw geheim genootschap te doen te hebben. Zij meldden zich als lid aan. Gelukkig waren er ook aanhangers en sympathisanten van de Rozenkruisers die de voorgeschiedenis van de Orde nog wel kenden. Onder hen was de verzamelaar en uitgever van de Geheimen Figuren der Rosenkreuzer. Zij waren niet tevreden met de geschriften van de Goud- en Rozenkruisers en vertaalden niet alleen de Fama in hun eigen taal, maar ook geschriften van Paracelsus, Arndt, Weigel en Boehme. In die toestand kwam verandering, toen de oorspronkelijke Manifesten door toedoen van de Societas Rosicruciana in 1887 in het Engels werden gedrukt. Daarna volgde een onafgebroken reeks van uitgaven in alle mogelijke talen. Sinds 1900 zijn er al 50 edities van de Fama en de Confessio Fraternitatis uitgegeven en ruim 20 van de Chymischen Hochzeit.

Op de vraag, welke huidige organisaties onder de naam Rozenkruis het dichtst bij de bron zitten, ga ik liever niet in. Ik heb als historicus alleen de taak deze bronnen te vinden, een historisch overzicht te maken en de niet-historische en occulte ballast die er vooral in de 17e en 18e eeuw aan toegevoegd werd, te verwijderen. Zo bezien, staan die organisaties het dichtst bij de klassieke Rozenkruiserij, die door de tijd heen de idealen van Tobias Hess, Johann Valentin Andreae, Johann Arndt, Jacob Boehme en hun vrienden hebben gevolgd.

Ging het de schrijvers van de Manifesten alleen om een reformatie of ook om een verandering in de mens zelf?

Het ging de auteurs — dat wil zeggen, Andreae, Hess en hun vrienden van de Tubingerkring — om allebei. De nagestreefde reformatie van de uiterlijke wereld was alleen mogelijk als de mens innerlijk zou veranderen. Andreae heeft deze innerlijke verandering prachtig uitgebeeld in zijn Chymischen Hochzeit Christiani Rosencreutz, nog voordat hij aan de Fama en de Confessio Fraternitatis begon. Deze ‘algemene reformatie der ganse wereld’ was echter niet politiek bedoeld, zoals bepaalde opruiende publicaties tijdens de Dertigjarige Oorlog luidkeels suggereerden. Het ging Andreae veel meer om een reformatie van de geest, hetgeen Tobias Hess in 1605 in zijn brief aan de hertog van Württemberg reeds had verklaard.

Hoe was het mogelijk dat de Manifesten al eerder in druk verschenen? Zonder dat de schrijvers dat vermoedden of wensten?

Het blijkt, dat Tobias Hess en zijn vrienden in eerste instantie de Fama Fraternitatis in vijf talen aan de Geleerden van Europa wilden zenden, samen met de Confessio in het latijn. Maar voordat zij met de vertalingen konden beginnen en vóór het tijdstip dat zij gunstig achtten voor publicatie, moeten zij hebben gemerkt, dat er reeds vele kopieën in omloop waren gebracht. Uitgerekend gekopiëerd door èn van diegenen, die in de Fama en de Confessio wordt omschreven als een `pseudo alchimist’. Het verrassende element waarop de schrijvers van de Manifesten hadden gehoopt, was echter al teniet gedaan door het in 1612 gedrukte antwoord van Adam Haslmayer. Zij moesten nu rekening houden met een illegale druk van de Fama. In maart 1614 verscheen deze dan ook in Kassel.

De vraag, waarom Tobias Hess en zijn vrienden deze voorspelbare ontwikkeling niet hebben voorkomen door de Manifesten zelf op het juiste moment uit te geven, blijft nog onbeantwoord, daar de desbetreffende bronnen nog ontbreken. Vast staat echter wel, dat degene, die opdracht gaf voor de eerste druk van de Fama en de Confessio, Landgraf Wilhelm von Hessen, noch zijn hofdrukker in Kassel, Wilhelm Wessel, enig idee hadden van wie de Manifesten afkomstig waren.

Welke aanwijzingen had u dat er nog andere manuscripten moesten zijn, voordat het eerste boek werd gedrukt? Hoe kwam u er achter, dat zij er inderdaad ook waren? En waar heeft u ze ontdekt?

De vier manuscripten van de Fama die zijn gevonden, waren eigenlijk niet onbekend op het moment, dat ik met mijn onderzoek begon. Eén stond sedert 1903 in de manuscriptencatalogus van de Herzog August Bibliotheek in Wolfenbilttel, twee stonden vermeld in de catalogus van 1962 van deWellcome Library in Londen. Maar, zoals dat bij de talrijke geschriften van Adam Haslmayr het geval was, had ook hier geen onderzoeker de moeite genomen de handschriften ook op te sporen. Het Salzburger manuscript uit het bezit van Andreae’s vriend Christoph Besold was al in 1929 in Breslau onderzocht door Will Erich Peukert, de grote geschiedschrijver van de Rozenkruisers. Hij vond het toen waardeloos’. Het gaat hier om het enige manuscript van de Fama, waarin al die passages voorkomen, die in alle andere manuscripten en vooral in de gedrukte uitgaven van de Fama zijn weggelaten.

Heeft Andreae, of één van zijn vrienden, wel eens aangegeven, dat er zulke manuscripten moesten zijn?

Dat er illegale kopieën van de Fama moesten bestaan, hebben Andreae en zijn vrienden pas in maart 1612 ervaren, toen het Antwort an die lobwiirdige Bruderschafi- der Theosophen von RosenCreutz van Adam Haslmayer in druk verscheen. En later, eind juni van hetzelfde jaar, toen Vorst August von Anhalt uitgerekend bij Tobias Hess thuis liet informeren naar de Confessio Fraternitatis. Andreae heeft ook zeker wel via Benedictus Figulus gehoord dat er afschriften circu leerden in Kassel, Marburg en Straatsburg. Want alleen zo kan men verklaren, waarom Andreae zich zo aan de ‘globetrotter Figulus’ ergerde. Zelfs dertig jaren later nog in zijn autobiografie! Zou het echter naar Andreae’s wens verlopen zijn, dan zouden de Manifesten waarschijnlijk helemaal niet zijn gedrukt. Wij moeten Adam Haslmayr en Benedictus Figulus dus dankbaar zijn, dat zij royaal met hun gebrekkige kopieën zijn omgegaan.

Waarom is het zo belangrijk dat de oorspronkelijke tekst van de Fama boven water komt? Er is toch al een gedrukte versie van Johann Valentin Andreae?

Van de vier gevonden manuscripten is er dus maar één dat geen omissies in de tekst vertoont. Helaas ontbreken wel acht pagina’s. In alle andere manuscripten ontbreken dezelfde tekstgedeelten als in de eerste druk van Kassel. Los van alle varianten in de taal, verwijzen zij naar één kopie, die kennelijk in haast is gemaakt en voortijdig buiten de Tübingerkring in circulatie raakte. Met de recente uitgave van de Fama Fraternitatis van Pleun van der Kooij (uitgave Rozenkruis Pers) hebben wij nu een tekst die is gecompleteerd en waaruit de talloze varianten en leesfouten zijn verdwenen. Deze tekst is authentiek, voorzover er geen ander en compleet manuscript van de Tübingerkring wordt gevonden. Alleen de acht pagina’s ontbreken nog. Wat in de afgelopen jaren in het kader van het Rozenkruisersonderzoek door de BPH ontdekt is, geeft hoop op nieuwe ontwikkelingen.

Waaruit verklaart u de enorme belangstelling voor de Manifesten die sinds 1900 op gang gekomen is?

De 18e eeuwse Verlichting heeft tal van aspecten. Ook een Rozenkruisersaspect. De essentie van de Verlichting kan zonder meer worden teruggevoerd op Andreae, Arndt, Comenius, Breckling en Gottfried Arnold. Niet zozeer naar aanleiding van het bekende boek van Frances Yates. De vindingrijke 19e eeuw was echter eenzijdig filosofisch, de wetenschap richtte zich uitsluitend op de techniek en de religies toonden zich rationeel. Het laatste bleek te ouderwets. Dat geeft aan, waarom vele zoekers naar oosters gedachtengoed uitweken, terwijl anderen waarschijnlijk om dezelfde redenen de lange traditie van het Europese Hermetisme herontdekten’ en voortzetten. In deze traditie heeft ook het Rozenkruis een buitengewone rol gespeeld. Immers, in de Manifesten kwamen al die aspecten samen die eeuwenlang als van hermetische, gnostieke, mystieke of alchimische herkomst werden verdacht en als ketterij werden vervolgd.

Waaruit stamt uw grote belangstelling voor de Rozenkruisers? U bent toch de grootste specialist in de historie van de Rozenkruisers geworden! Wat heeft u er nu toe gebracht dit enorme onderzoek op u te nemen?

Ik ben Spanjaard en ben indertijd uitgeweken naar Zwitserland. In Bazel bestudeerde ik de geschiedenis van 16e eeuwse religieuze dissidenten uit Spanje die in het buitenland verbleven. Daarnaast maakte ik studie van boeken van Spaanse auteurs die tezelfder tijd buiten het Iberisch schiereiland waren gepubliceerd. Aangezien de belangrijkste Spaanse dissidenten na hun afscheid van de roomse kerk al spoedig met de gereformeerde kerken in conflict kwamen en als ketters werden bestempeld, begon ik mij ook voor alle andere ketters uit de reformatieperiode te interesseren. Ik stelde vooral belang in Paracelsus, wiens werken bij dezelfde drukker waren uitgegeven, die niet alleen alchimische manuscripten uit Spanje had gedrukt, maar ook tal van boeken van Sebastian Castellio, de grote strijder voor religieuze verdraagzaamheid. Zo kwam ik in contact met het werk van Theodor Zwinger en Johann Arndt die Castellio en Paracelsus bij elkaar brachten en ook Johann Valentin Andreae — en daarmee de Rozenkruisers — krachtig hebben beïnvloed. In de vriendenkring van Andreae vond ik een voortzetting van de ideeën die mij zo na aan het hart lagen en waarover nog weinig geschreven was. Aldus was mijn weg naar het onderzoek van de Rozenkruisers geëffend.

De directe aanleiding was echter de opdracht om de Italiaanse editie van The Rosicrucian Enlightenment te recenseren, dat mooie, suggestieve en historisch bezien discutabele boek van Frances Yates. Van die recensie kwam echter niets terecht, want deze werd langzamerhand zo omvangrijk, dat er uiteindelijk een nieuwe geschiedschrijving over de Rozenkruisers uit zou zijn ontstaan. Ik zag in, dat een dergelijk project zonder een grondig onderzoek van talloze archieven en bibliotheken niet kon worden uitgevoerd. Ik nam er voorlopig genoegen mee voor de Historische Vereniging van Basel een lezing te houden over ‘De Rozenkruisers —een mislukte reformatie in de 17e eeuw.’ Daardoor kwam ik voor het eerst in contact met Joost Ritman. Hij vroeg mij bibliothecaris van de BPH te willen worden. De rest is u bekend. Nadat ik de unieke verzameling drukken en manuscripten van de klassieke Rozenkruisers in Ritman’s bibliotheek had doorgewerkt, heb ik in meer dan 120 bibliotheken en archieven ruim 1800 boeken en documenten met betrekking tot de 17e en 18e eeuwse Rozenkruisers op microfilm vastgelegd. Dit materiaal wordt beschreven en van commentaar voorzien in de bibliografie waarover wij reeds spraken. Zij verschijnt binnenkort eerst als boek en daarna, compleet met de gescande documenten, op internet. In deze bibliografie komt de geschiedenis van de Rozenkruisers en van de bewegingen die uit hun gedachten voortkwamen, in haar volle breedte naar voren. Zoals ik reeds zei, schenkt zij ons een zeer gedetailleerd beeld van het culturele en religieuze leven in een uitermate bewogen periode van de Europese geschiedenis. Het streven naar volmaaktheid en naar harmonie tussen mens, kosmos en natuur zoals dat zo nadrukkelijk wordt gesteld in de Manifesten van de Rozenkruisers is zo actueel, dat het in deze tijd de gedachten van vele mensen zal kunnen inspireren.

Wij danken u voor dit verhelderende gesprek.

Dit artikel is afkomstig uit Jaargang: 1999 nummer: 2