De reis van de Graal van Oost naar West

 

Eén van de vele Graallegenden ver haalt hoe de geheimzinnige kelk in het Westen terecht is gekomen. Lang voor dat Merljn geboren werd, was de Graal in bezit van een oosterling die Jozef werd genoemd. Hoe hij de beker had verkregen, was niet bekend. Even min wist men wie de maker was geweest en waaraan de beker zijn wonderlijke eigenschappen ontleende.

Op bepaalde momenten riep Jozef zijn familie en vrienden bijeen voor een maaltijd aan een zilveren tafel. Als allen hun plaats hadden ingenomen, haalde hij de Graal te voorschijn en plaatste deze in een lichtende nevel midden op de tafel. Vervolgens vroeg hij een oude visser om naar de rivier af te dalen en de zilveren vis te vangen die daar in het heldere water zou rondzwemmen. De visser had die tocht al menigmaal gemaakt en telkens weer was hij teruggekomen met een grote, glanzende vis. Jozef gaf hem dan de opdracht de vis toe te bereiden op een vuur van helder gloeiende kool. En als de vis gereed was, werden de gasten voorzien van zijn kostelijke vlees — hoevelen er ook waren! Wie van deze wonderbaarlijke zilveren vis had gegeten, voelde zich gelukkig en blij en bleek sterk genoeg om het goede te doen en het kwade te weerstaan. Na afloop van deze maaltijd gingen allen weer naar hun woonplaatsen terug. En hoewel de ceremonie honderden jaren achtereen werd herhaald en velen daar door een gelukkig leven mochten leiden, kenden alleen Jozef en de oude visser het geheim van de Graal en de Vis. Zo mochten zij de mensen helpen. Maar in die tijd waren er niet alleen maar zulke goede mensen. Het land waar Jozef en de visser woonde, werd geregeerd door een boosaardige vorst die al menig maal had gepoogd de kostbare beker te roven. Maar ook in de gevangenis had Jozef de geheime schuilplaats van zijn schat niet verraden. En dus bleven zijn vijanden zoeken en zij bedreigden Jozef en zijn familie en vrienden, maar niets hielp.

HEB VERTROUWEN. NEEM DE BEKER EN GA

Jezus_als_visser
Jezus als visser.
Koptische papyrus. Staatliche Museen, Berlijn.

Op een dag nu dat Jozef in zijn tuin werkte, ontving hij bezoek van een lichtende gestalte die hem aanraadde de beker naar een land ver weg, over de zee, in het Westen, te brengen.Jozef vroeg hem hoe hij dat zou moeten doen. «Ik ben al leen maar een tuinman en ik ben gewend in de korenvelden te werken. Maar ik heb geen schip en ik ken niemand die een schip zou kunnen varen. » De gestalte zei hem echter dat hij niet bang moest zijn. «Heb vertrouwen. Roep uw familie en vrienden bijeen, neem de zilveren tafel en de beker en ga!» Toen verdween hij en Jozef ging naar huis en liet de visser komen. Hij vroeg hem het reisgezelschap bijeen te roepen en voor de grote, onze kende reis gereed te maken. Spoedig waren allen gereed en zij gin gen op weg: lozer, de visser, hun kinderen en hun vrienden. Zij droegen samen de zilveren tafel en Jozef droeg de Graalbeker in een kistje dat fraai was versierd met honderden kostbare stenen. Dagen aaneen liepen zij voort en tenslotte kwamen zij bij de zee. De blauwe oceaan strekte zich voor hen uit, hier en daar geheimzinnig oplichtend in een roze en paarse gloed. Laag hangende wolken aan de einder zagen eruit als eilanden, omringd door de gouden glanzen van de ondergaande zon. Gingen zij daarheen? Waren dat de eilanden in het Westen, waarover Jozef had verteld? Tussen de reizigers en de eilanden lag een groot en diep water met lange fluisterende golven. Om die watervlakte over te steken, hadden zij echter een scheepje nodig, maar er was geen zeil te zien. Er was niets waarmee zij de grote overtocht zouden durven wagen. Jozef stond aan de oever en allen die hem hun vertrouwen hadden geschonken, keken afwachtend naar hem op. Toen zweefde er een stem over het water naderbij en allen konden duidelijk horen dat die stem zei: «Neem uw witte ondermantel Jozef, en spreid die uit op het water!» Jozef deed wat hem werd gezegd. Hij nam zijn witte linnen mantel en legde die op die het rimpelende wateroppervlak. En zie! Daar vormde de mantel zich tot een scheepje. En opnieuw klonk de stem, als de lichte twinkeling van een vogellied in de late avond: «Ga nu aan boord, Jozef, en laat allen volgen. Jozef nam het kistje met de beker op en ging vol vertrouwen aan boord. De witte mantel bleek sterk genoeg om hem te houden en het scheepje lag rustig en vast alsof een anker het op zijn plaats hield. Toen volgden de anderen. Zij droegen de zilveren tafel aan boord en plaat sten deze in het midden van het scheepje. Zodra ieder nu de plaats aan de tafel had ingenomen die hem toekwam, begon het scheepje als door een geheimzinnige kracht voort te bewegen en snel voeren zij weg naar het Land in het Westen.

DE TAK HAD GEWORTELD IN DE BEVROREN GROND

De zon ging onder, de maan rees en nog altijd voer het scheepje voort, sneller dan enig ander schip dat zou kunnen. Maar ook de maan ging weer onder en achter hen verscheen opnieuw de zon. In de gouden lichtstralen die alles weer tot leven wekten, zag Jozef nu de witte zandstranden en de hoge rotsen van het Land in het Westen. Het zag er prachtig uit. Maar toen de reizigers naderbij kwamen, ontdekten zij dat zij de warme zomer met volle fruitbomen hadden verwisseld met een land waar de winter heerste. Het was er koud en alles was met sneeuw bedekt. De rotsen glinsterden van het ijs dat de nacht over hen spreidde en het ruisen van beken en rivieren lag verborgen onder harde korsten. Het mantelscheepje voerde de reizigers naar een kleine baai en in een koude noordenwind haastten de schepelingen zich aan wal om beschutting te zoeken. Jozef ging als laatste van boord en de stem gebood hem zijn mantel weer op te nemen en om te slaan. O wonder, de mantel was droog en warm en behaaglijk! Achter elkaar klommen de reizigers nu omhoog. Jozef voorop met het kistje, achter hem de visser en vervolgens de dragers met de zilveren tafel en allen die ver der waren meegegaan op deze avontuurlijke reis. Zij liepen over bergen en door dalen totdat zij op een vriendelijke plek kwamen. Jozef leunde op zijn staf en keek rond om te zien of dit een goede plaats was om zich te vestigen. En terwijl hij daar zo stond, begon de staf te trillen en uit de bast braken takken en knoppen te voorschijn, bedekt met een kleed van witte bloemen. De tak had geworteld in de bevroren grond. De boom groeide snel en werd zo groot dat Jozef er gemakkelijk onder kon staan. Toen hij een van de bloesems aanraakte, begon het te sneeuwen en de kleine witte bloemen verspreidden een heerlijke geur. Jozef riep de visser en zijn volgelingen en vroeg hun de zilveren tafel onder de boom te zetten. En allen namen plaats. Toen zond Jozef de visser uit om de zilveren vis te zoeken. En in een beek vlakbij ontdekte hij hem, zoals altijd op hem wachtend. Hij nam de zilveren vis op en bracht hem naar Jozef en vervolgens bereidde hij zijn vangst op een vuur van gloeiende kooltjes. Inmiddels had Jozef de Graalbeker midden op de tafel gezet en allen waren nu gereed om deel te nemen aan de zo vertrouwde, magische maaltijd. Onder de bloeiende boom ons vingen zij die eerste maaltijd in het Land in het Westen, terwijl de heuvels en dalen rondom langzamerhand verdwenen onder een dikke laag sneeuw.

DE KELK WAS GEHULD IN EEN LICHTENDE WOLK

Grafsteen
Grafsteen uit de 13e eeuw, Spanje.
Museum van Lerida.

Terwijl zij daar nu zo bijeen zaten en de wonderbare maaltijd gebruikten, werden zij gadegeslagen door een oude man in een lange mantel. Het was een Druïde die toevallig voorbijkwam. Verbaasd staarde hij naar al die donkere mensen in hun kleurrijke oosterse kleding, die onder een bloeiende boom aan een zilveren tafel zaten te eten. Maar vooral de kelk, verhuld in een lichtende wolk, sprak hem aan. Toen allen hadden gegeten, stond een van hen op en nam de schitterende beker behoedzaam in zijn handen. De anderen stonden eveneens op en namen de zilveren tafel en zo liepen zij weg van de bloei ende boom in de sneeuw. De Druïde liep naar de boom toe en raakte haar aan. De boom was echt, de bloesem was echt en hij rook haar delicate geur. Toen ging hij terug naar zijn eigen woonplaats en daar schreef hij alles op wat hij had gezien en beleefd. De koning van het Land in het Westen schonk aan Jozef en zijn volgeling gen de grond waar de boom nu stond en daar bouwden zij hun kapel en zij mochten er nog vele jaren ongestoord vergaderen rond de Zilveren Tafel en vertoeven onder de beschermende en genezende invloed van de Graal.

Dit artikel is afkomstig uit Jaargang: 2002 nummer: 3