De brug van vuur en water naar het licht

Een verhaal over een oude man en de zee, oerkrachten en eonen en de diepte van het licht

Roman staat aan de zee en kijkt naar de verre horizon, naar het punt waar het uitspansel en de zee samenvloeien . Hij komt hier al sinds een week elke avond. Het is vandaag winderig geworden en de golven hebben witte schuimkoppen. De innerlijke onrust die hij al vanaf zijn kindsheid kent, is in de laatste weken weer toegenomen. Hij kent deze als een voortdurende metgezel, speciaal als er grote veranderingen op til zijn. Vanavond is er iets anders. Hij voelt zich – bekeken. Geobserveerd. Zijn aandacht wordt steeds weer getrokken naar een oude man die slechts een klein stukje van hem af zit en ook naar de zee kijkt. Plotseling heeft hij het gevoel dat zijn gedachten zich verenigen met die van de oude man. Op dit moment beleeft hij hoe zijn gedachten in een grenzeloos verlangen met de wind naar de vrijheid lijken te vliegen. Dan wordt het plotseling heel stil om hem heen. De gedachten gaan aan de horizon voorbij, om zich daarna in het niets te verliezen.

EEN KOSMISCHE DANS

Roman weet niet hoelang hij zo heeft gezeten en schrikt op uit zijn gedachten als de oude man plotseling naast hem staat. “Zijn de golven vanavond niet mooi? Ik zit hier vaak en vraag me dan af waar ze wel vandaan mogen komen.” De man gaat naast hem zitten en kijkt naar de zee. Deze onverwachte vraag doet in Roman een stroom van beelden opkomen. Het is alsof oude deuren uit zijn verleden, die seconden geleden nog dicht waren, opeens worden opengegooid. Hij wordt overspoeld door herinneringen. De kennis uit de natuurkunde dwaalt heel kort door zijn brein. Golven zijn Waterkantbeweging. Hij kent de op en neergang van de golfbewegingen uit zijn eigen leven. In het volgende ogenblik beschouwt hij zichzelf in de kosmos en neemt hij de golfbeweging van elk atoom waar. Groepen atomen bewegen op een gezamenlijk ritme. Hij nadert het punt waar de oerkrachten, die zich achter de hele kosmische schepping bevinden, zich scheiden in water en vuur. Het vuur zet de atomaire substantie in onophoudelijke beweging en schept steeds weer nieuwe vormen. Het water stelt de substantie ter beschikking die het in nieuwe vormen uitgiet. Dan komt de golfbeweging geheel tot rust. Hij weet niet hoe lang ze naast elkaar hebben gezeten zonder ook maar een woord te wisselen. Dan zegt de oude man: “Het is tijd”. Hij knikt naar Roman en gaat weg. In gedachten verzonken gaat ook Roman naar huis. De volgende dag zorgt hij dat hij zo snel mogelijk gereed is met zijn werkzaamheden en begeeft zich weer naar het strand. Daar zit de oude man al, alsof hij hem verwacht. Roman kijkt hem vorsend aan. Wat hij gisteren ervoer, heeft hem als een achtergrondmuziek de hele dag niet los gelaten. Die ‘zee’ van indrukken, visioenen, beelden en herinneringen veroorzaakte steeds nieuwe herinneringen. Pas nu valt hem de door weer en wind diepdoorgroefde huid op. Elke plooi vertelt zijn eigen geschiedenis. De ogen van de oude man kijken rustig en gelaten naar de horizon. Roman gaat ook zitten en kijkt in dezelfde richting. Weer maken hun gedachten op die merkwaardige manier contact en verliezen zij zich achter de horizon. Hij ziet de zee met de golven die schuimend aan komen rollen. Hij kijkt naar de horizon die langzaam de zon nadert. Plotseling opent het panorama van gisteren zich voor hem. Hij beziet het schouwspel van de natuurkrachten en wordt opgenomen in een dans van voortdurend veranderende vormen. Hij ondergaat hoe de veranderende materie ruimten doet ontstaan waarin de vormen zich uitdrukken. De verandering van de vormen gebeurt onophoudelijk, terwijl de tijd voorbijgaat. Het weer is vandaag heel helder. De smalle streep aan de horizon is duidelijk te zien. Langzaam wordt die breder. Er vormt zich een strakke lijn, die het draai en hoekpunt wordt van alle krachten in dit schouwspel. Het is de scheidslijn tussen de fijnere energie boven en de grovere onder de horizon, een scheiding tussen hemel en aarde. Het komt Roman voor alsof hij is verplaatst naar de horizon en verbonden met lichtende energielijnen, lijnen die hem als stralende banden verbinden met de energieën boven en onder de horizon. Hij merkt dat honderden van dergelijke banden hem op een wiel spannen dat onophoudelijk heen en weer rolt in ruimte en tijd. Hij ziet hoe die banden hem op zijn levensweg houden en sturen. Zij eindigen in twaalf grote concentraties van energie, die, al spiralend, samen de spaken vormen van een immens draaiend wiel. Alle mensen die hij gedurende de dag heeft gezien schieten hem te binnen. Ook zij zien eruit als marionetten die aan deze banden hangen. Het scenario verandert en er verschijnt een enorme wezenheid, die deze twaalf concentraties van energie doet bewegen. Deze heerser bestaat uit vuur en water, het elementaire geweld dat de hele kosmos vervult. Hij beweegt en vermengt hen op steeds nieuwe manieren en schept aldus ontelbare vormen in de twaalf krachtconcentraties. Voortdurend stuurt hij (is het een hij?) een gedachtestroom uit die, in vuur gekleed, steeds nieuwe mogelijkheden aan het water ontlokt. Er ontstaan samengestelde vormen, die korter of langer bestaan. Alles beweegt door ruimte en tijd. Roman begint zich nu af te vragen wat dit wezen de macht verleent om te heersen. Het bestaat uit de energie van de wereld die het beheerst en toch merkt Roman dat alle andere entiteiten onder hem gesteld zijn. De heerser keert zich tot Roman en opent hem de ogen. Zij schijnen alleen uit twee grote raderen van vuur te bestaan. Op hetzelfde ogenblik voelt Roman het vuur in zijn hele wezen. Hij heeft het gevoel dat hij verbrandt. Hij probeert zijn aandacht op iets anders te richten maar hij wordt erdoor gefascineerd en vastgehouden.

Er is nog een andere vraag die in zijn geest rondtolt: wie is deze oude man die hem elke avond gezelschap houdt?

Hij ervaart de onbegrensde mogelijkheden die verbonden zijn met deze entiteit. Macht en vrijheid ketenen hem en met elke vezel wil hij zich alleen nog maar verbinden met deze machtige energiebron. “Ik ben de heer je god, je zult naast mij geen andere goden kennen.” Deze roep gaat onophoudelijk uit van deze heerser en alles gehoorzaamt hem, want alles bestaat uit hem.

TWEE VUREN

Als hij op weg gaat naar huis is hij nog steeds onrustig. De oude man is inmiddels weggegaan en daarna ebben de beelden van deze avond geleidelijk weg. Hij keert terug in zijn wereld zonder het contact met wat hij heeft ervaren te verliezen. Er is nog een andere vraag die in zijn geest rondtolt: wie is deze oude man die hem elke avond gezelschap houdt? Hij zegt de hele avond geen woord en zit daar maar naast hem. ’s Avonds ligt hij nog lang wakker en staart door het dakraam naar de nachtelijke hemel. Hij kan nauwelijks wachten voor het weer avond is en hij naar het strand kan gaan. Gedurende de dag beleeft hij steeds weer hoe de verschillende ervaringen en gevoelens in hem strijden om voorrang. Hij noemt het de strijd tussen licht en duisternis, omdat juist dat beeld zijn ervaring het beste weergeeft. Voortdurend spookt de zin in zijn hoofd: “Ik ben de heer je god, je zult naast mij geen andere goden kennen.” Deze zin is als een duistere afgrond, die zich in hem opent. Elke keer wanneer Roman in deze afgrond dreigt te vallen, dan ervaart hij een tweede kracht, een hevig verlangen dat hem ervoor bewaart zich geheel aan die zuigende kracht van de diepte te geven. Er brandt in zijn hart een verlangen dat sterker is dan alle krachten van deze wereld. Roman wordt zich ervan bewust dat de duisternis in hem, de kracht uit de afgrond en de heerser uit dezelfde bron voortkomen. Alleen het Licht in zijn hart is iets anders. Hij voelt dat het machtige wezen van gisteravond bang is voor het verlangen dat uit zijn hart opwelt. Hij gaat zo vlug hij kan op weg naar het strand. Het is windstil en de zee is spiegelglad. Hij ziet dat de oude man er al zit en dat geeft hem rust. Hij gaat direct naar hem toe. Ze groeten elkaar en wisselen wat onbelangrijke zaken uit. De oude man wendt zich op een bepaald moment af en staart weer naar de zee. Roman gaat naast hem zitten en een vertrouwd gevoel van zekerheid stroomt door hem heen. Elk beeld dat valt op de oppervlakte van het water wordt onveranderd teruggespiegeld. Het lijkt alsof de stille, geheel ongerepte en ook neutrale atmosfeer van het wateroppervlak overgebracht wordt aan zijn innerlijk. Hij ziet het beeld van gisteravond weer voor zich. Alle energielijnen zijn nu in de heerser samengetrokken. Hij zweeft over het water en van hem gaat onophoudelijk een mentale stroom uit, die inwerkt op het water. Een water van onbegrensde mogelijkheden en oneindige duisternis. Roman concentreert zich op de stilte in hem en op dat moment herkent hij een nieuwe gestalte. Die bestaat helemaal uit licht. Dit licht is onbeschrijfelijk, het roep vrede en harmonie in hem op. Er is geen ruimte die niet door dit licht wordt doordrongen. Maar de heerser ziet dit licht niet. Het lichtwezen vergezelt en doordringt de heerser over deze wereld. Op dat moment wordt het Roman duidelijk dat deze entiteit van licht als een moeder achter hem staat. Zij geeft hem de kracht boven alles te staan wat hoort tot zijn wereld. Het lichtwezen werkt in op de heerser als door een sluier. Wordt de sluier te dun, dan begint de laatste te razen en er ontstaat tumult in zijn schepping. Steeds weer rusten de ogen van de heerser op Roman. Hij ervaart het vuur uit die ogen als een veranderde, vervormde activiteit van dit lichtwezen. Roman merkt ook de directe werking van het licht. Het brandt verlangen oproepend in zijn hart en maakt hem rustig. Hij wordt zich bewust van het conflict dat zich in zijn innerlijk afspeelt. Deze beide krachten zijn altijd in conflict met elkaar. De een wil heersen, de ander wacht, totdat de elementaire krachten zich naar hem voegen.Op zijn eerste vrije dag na al deze ervaringen besluit Roman het park in te gaan. Het is een van die eerste zonnige dagen in de lente en er zijn veel mensen. Hij let niet echt op ze omdat hij nog nadenkt over de indrukken van gisteren. Het wezen uit licht gevormd raakt een volkomen nieuw en vreemd innerlijke niveau van hem aan. Hij kan niet bevatten dat deze lichtentiteit meewerkt aan het geheel, zonder opgemerkt te worden. Hij neemt de lichtgolven waar en ook de vele andere mensen die er schijnbaar niet door beroerd worden. Hij heeft het gevoel dat hij een geheel ander mens is, aan wie iets buitengewoons is geschonken. Het liefste zou hij de hele wereld ervan in kennis stellen en toch merkt geen van de mensen die hem passeren iets van wat hem bezighoudt. Hij keert in gedachten terug naar het lichtwezen. Zijn omgeving verandert direct. Hij ondergaat alles wat om hem heen gebeurt als een op het scherm geprojecteerde film. Hij wordt toeschouwer. Vanuit zijn hart doorstroomt hem een onbeschrijfelijke rust. Hij heeft het gevoel dat hij niet meer in de film voorkomt. Hij is als opgelost. Dit licht is groter en machtiger dan alles wat hem tot nu toe bewust is geworden. Er is een wereld zonder conflict, angst of duisternis. Deze moet overal aanwezig zijn, wordt echter door niemand waargenomen. Dit wezen is de God der goden, machtiger dan het machtigste en volkomen onzichtbaar in het zichtbare. Hij wordt duizelig en moet deze ervaring laten bezinken om niet verloren te gaan in het onvoorstelbare ‘niets’. Als hij weer tot zichzelf komt ziet hij in de ruimte nog een vraag: is er een deur waardoor dit onvoorstelbare met het voorstelbare verbonden wordt?Het wezen dat hem tot in het diepst raakt, tilt de hele wereld uit zijn voegen. Hij heeft eerder altijd geloofd dat de schepping zoals hij die kent uit het Bijbelse Genesisverhaal, begint met een geest die over de wateren zweeft . Nu hij herkent hij met vreugde dat er een onvoorstelbare schepping is die altijd nieuw is en altijd voortgaat met creëren, die altijd heeft bestaan, die de schepping uit Genesis insluit en die nog altijd doorwerkt. Hij wordt zich bewust van wat onvoorstelbaar is en kan als door een venster in een andere wereld zien. Waar een raam is moet ook een deur zijn. Waar deuren zijn moet ook een weg zijn. Dan gaat hij, hieraan denkend, naar het strand.

HET WATER VAN LICHT

Hij voelt zich van een last bevrijd als hij door de duinen de oude man al ziet zitten. Vandaag wil hij met hem praten. Hij gaat naast hem zitten en wacht tot de oude heer zich naar hem toekeert. Dan zegt hij:“Door de ervaringen van de laatste dagen voel ik me als in een bioscoop. Als ik naar het scherm kijk, zie ik een film waarin ik niet meer meespeel. Als ik me omdraai zie ik alleen maar het donker en een kleine lens waar alles vanuit schijnt te gaan. Zelf zit ik in een onvoorstelbaar niets, waar geen vooruit of achteruitgang is. Ik ben alleen in de bioscoop en merk dat ik omringd wordt door iets ongrijpbaars.”De oude man knikt, alsof hij hem wel begrijpt. “Deze toestand noemt men ‘het einde van de wereld”. Op het moment dat het je duidelijk wordt, weet je dat er een nieuw begin is. Alle mensen op deze wereld lopen in een bol. Een bol heeft geen begin en geen einde. Jij bent op het punt aangekomen dat je de bol van buiten bekijkt.”“Maar ik kan het me zo moeilijk voorstellen, wat je nu zegt! Waarom zou ik juist een verbinding maken tussen het onvoorstelbare en het voorstelbare, als de machtigste god van deze wereld niet daartoe in staat in? Waarom kan ik dat eigenlijk?”“Roman, dat kun je omdat je een mens bent.”De oude man keert zich weer tot de horizon en Roman begrijpt dat het onderhoud is beëindigd. Ook Roman kijkt weer naar de zee en zoekt naar de fijne streep die de hemel en aarde scheidt. Op dat moment vormt zich een deur, meer een poort, aan de horizon. Hij kan niet zeggen of de horizon ver weg van hem is of dat deze direct door zijn lichaam loopt. Bevindt de deur zich aan de horizon of in zijn hart? Weer verandert het uitzicht. Hij staat weer aan de horizon. Hij gaat door de poort en komt in een onbekende ruimte met veel deuren. In het midden, dat boven afgesloten wordt door een hoge koepel, staat een fontein. Eigenlijk zou deze ruimte donker moeten zijn. Hij kan er geen verlichting ontdekken. Het licht dat hij waarneemt, heeft geen centrum. Alles wat hij waarneemt in de ruimte, geeft licht. Het sterkste licht komt uit de fontein in het midden. Het lijkt alsof de afzonderlijke waterstralen uit lichtwater bestaan. Hij voelt dat het lichtwater hem innerlijk verrijkt en dat zijn waarneming erdoor op zijn kop wordt gezet. Alles bekijkend loopt hij rond de fontein, die met elke pas verandert. Op een plek ziet hij een straal uit het midden stromen en als hij verdergaat worden het er twee, dan drie tot het er uiteindelijk zeven zijn, en dan zeven maal zeven en oneindig maal zeven. Hij loopt een aantal malen om de bron heen om het levende, steeds weer veranderende schouwspel van de waterstralen te ervaren. Ten slotte gaat hij naar de fontein toe en kijkt in de schaal die het water opvangt. Achter hem de poort in al haar heerlijkheid, waardoor hij niet meer terug zal hoeven. En alles wat met het verleden te maken heeft, lost op in de diepte van licht. Zijn eerste gedachte, die de stilte van het wateroppervlak bereikt, doet een golf ontstaan waardoor een wezen gevormd wordt. Zijn eerste gedachte gaat leven.

Dit artikel is afkomstig uit Jaargang: 2008 nummer: 5