Aardse en hemelse liefdesgeschiedenissen

De meeste liefdesgeschiedenissen die een deel werden van het universele gedachtegoed van de mensheid, eindigen ongelukkig. preciezer gezegd: de liefde van de beide geliefden kan om de meest uiteenlopende redenen niet volledig worden ondergaan. Tomeo en Julia, Faust en Gretchen, Orfeus en Euridice, Tristan en Isolde. Bij deze voegt zich ook het oosterse verhaal van Leila en Majnoen. Waarom leest men deze verhalen door de eeuwen heen, vertelt men ze opnieuw? Ze worden opnieuw vertoond, verfilmd, en als dans opgevoerd. Waarom zijn het geen verhalen met een happy end? Wat zijn de kenmerken van de liefdesgeschiedenissen die in de universele gedachtewereld van de mensheid opgenomen worden?

LEILA EN MAJNOEN

In het verhaal van Leila (de naam betekent: haar ogen en haren waren zwart als de nacht) en Majnoen, geschreven in 1188 door de Perzische dichter Nizami, wordt dit indringend overgebracht. Het verhaal is in het kort als volgt. De jonge bedoeïen Qays wordt verliefd op Leila en zij op hem. De vader van Leila is echter tegen een huwelijk en zij wordt gedwongen met een ander te trouwen. Qays is vertwijfeld en ontvlucht zijn familie, zijn stam, zijn vaderland. Doelloos en alleen zwerft hij door het rotsachtige gebied van de woestijn. ”De ogen van de gazellen herinneren hem aan de verloren geliefde. Niemand kan hem helpen, niemand kan hem tot rust brengen. Hij weet niets anders meer en spreekt over niets anders meer dan over Leila”. Door zijn mateloze verdriet wordt hij waanzinnig. Alle pogingen hem weer bij zijn ‘verstand’, naar zijn stam terug te brengen falen. Ook de pogingen hem te overtuigen van de zinloosheid van zijn liefde zijn tevergeefs. Zijn vader neemt hem zelfs mee op bedevaart naar Mekka om God te vragen hem te verlossen van zijn pijn, maar ook dat werkt niet. Majnum bidt om zijn vader te plezieren en zegt: ”….Gij die de liefde op ons doet neerdalen, ik smeek U slechts één ding verhef mij in de liefde zodat er voorspoed komt over mij en mijn geliefde, zelfs al zou ik erdoor sterven”.

Zijn verdriet verwoordt hij in aangrijpende gedichten. Veel mensen zoeken hem op en luisteren hoe prachtig hij zijn verzen zingt en hoe betoverend hij op zijn rietfluit speelt en schrijven de gedichten op die hij spontaan voordraagt. Leila is ondertussen haar liefde voor Majnoen trouw gebleven. Na de dood van haar echtgenoot verwaarloost zij zich, klaagt en weent voortdurend om haar verloren ge- liefde en op een koude herfstnacht gaat ze stilletjes heen, haar ogen gericht op de deur en ‘Majnoen’ fluisterend. Als Leila gestorven is, begeeft Majnoen zich doodongelukkig naar haar graf en sterft ook. Majnoens lichaam blijft een jaar in de graftombe van Leila liggen en totdat de beide doden zijn ver- gaan, worden zij bewaakt door de wilde dieren die Majnoen in de woestijn vergezelden en bewaak- ten. Pas op de verjaardag van haar dood vinden haar vrienden en familie in de tombe zijn lichaam bovenop haar graf; enkele schoolvrienden herkennen zijn lichaam. Hij wordt naast Leila begraven. De twee geliefden die in de eeuwigheid met elkaar verbonden waren, maar op aarde gescheiden, zijn nu een.

 

DE RELIGIE VAN DE LIEFDE

Leila en Majnoen mogen elkaar niet zien maar door zijn gedichten die overal in het land bekend zijn, weet Leila van zijn verdriet. Slechts een keer lukt het, doordat zij door een vriend worden geholpen, elkaar te zien. Hoe- wel zij niet gestoord worden, blijven zij op enige afstand van elkaar staan. ”Gehuld in haar sluier en door de schemering beschut, haastte Leila zich naar de tuin. Haar ziel vloog aan haar passen vooruit. Toen zag zij Majnoen. Zij bleef echter staan voordat zij de palm waartegen hij leunde, had bereikt. Haar knieën trilden en haar voeten leken te vergroeien met de grond,Tien passen scheidden haar nog van haar geliefde. Een betoverde cirkel omgaf hem en die mocht zij niet overschrijden. Zij wendde zich naar de oude man die aan haar zijde was en zei: ‘ Edele man, tot zover mag ik gaan en niet verder. Zie, ik lijk nu al op een brandende kaars. Als ik dichter naar het vuur zou gaan, zou ik geheel verbranden. De nabijheid leidt tot onze ondergang, in de religie van de verliefden is dit verkeerd,…”Leila ziet zich als een geliefde, die zich verplicht weet aan de ‘religie van de liefde’. Wat zou daarmee bedoeld worden? Leila weet dat er op aarde geen vervulling kan zijn van haar verlangen. ”De nabijheid leidt tot onze ondergang”. De liefde die haar en Majnoen verenigt is kan niet door lichamelijke nabijheid vervuld worden. Elke poging haar op dat niveau te brengen, is in tegenspraak met deze ‘religie van de liefde’. Het gebruik van het begrip ‘religie’ – religio, betekent dat Leila zich ervan bewust is dat haar liefdesverlangen een verlangen is naar de oorsprong. En de religie van de liefde is daarom in waarheid de belofte van de geliefden, de opdracht tot hereniging met de oorsprong te vervullen.

 

MAJNOEN, EEN WIJZE VAN DE LIEFDE

Als men de liefde van Majnoen als menselijke hartstocht ziet dan zou men deze inschatten als overdreven en mateloos. Ziet men haar echter als zinnebeeld voor een hoger verlangen dan wordt Majnoen zonder meer een verliefde. Net als, ’niet genoeg geloof hebben, betekent geen geloof hebben” Tao Teh King, kan hij zeggen: ”Een liefde die geen altijddurende liefde is, blijft speelgoed voor zinnelijke lusten en vergaat als de jeugd. Wat vergaat is echter de tijd, niet de liefde. Is al het andere alleen maar begoocheling en inbeelding: zij is het niet. Want het komfoor waarop zij brandt is de eeuwigheid, die geen begin of einde kent. Als wijze van de liefde heeft Majnoen zijn eerbiedwaardige naam verdiend.” Majnoen is echter nog meer. Hij is niet alleen een ”Koning van de Liefde” maar wordt, eenzaam, in de woestijn, ook koning van de dieren. Majnoen en Leila zijn twee mensen die zich krachtiger dan veel anderen het verloren paradijs herinneren. Ook het samenleven van Majnoen met de wilde dieren wijst daarop. ”Nooit werd Majnoen bedreigd door de dieren wier jachtgronden steppen en woestijnen zijn. Men verbaasde zich daar hogelijk over. Geleidelijk waren de dieren aan hem gewend. Ja, zij voelden zich door hem aangetrokken. Zij roken hem al van verre en kwamen gevlogen, gerend, gegaloppeerd, gekropen en de cirkels waarin zij rond hem gingen werden steeds kleiner. Er waren dieren van uiteenlopende soort en grootte. En, o wonder, zij verscheurden elkaar ook niet en verloren hun angst voor elkaar, toen deze vertrouwde vreemde in hun midden verbleef. Het leek alsof zij hun vraatzucht opeens vergeten waren en zij werden steeds vertrouwelijker… Binnen dit gevolg was hij een koning geworden, net als Salomo dat eens was… De wolf verscheurde het lam niet meer; de leeuw hield zijn klauwen in bij de wilde ezel; de leeuwin gaf melk aan het gazellejong dat een wees was en de jakhals begroef zijn oeroude vete met de haas….” Tijdens hun ontmoeting in de tuin gedurende al die jaren de enige, vraagt Leila aan de vriend die deze ontmoeting mogelijk maakte, aan Majnoen te vragen enkele verzen voor haar te schrijven. Hij dicht voor haar: ”Toch moet hier wat één is, als tweeheid verschijnen, en mag zich niet nu al tot één verenigen. Geen weg voert van het ene lichaam naar het andere, alleen de ziel kan naar de ziel gaan. Het hart is eeuwig, omdat het van je houdt, de dood is daar, waar jij niet bent. Zolang jij bij mij bent, blijf ik een geheel, want jij bent van het eeuwige leven mijn deel…” In het gedicht voor Leila lezen we over de dualiteit, het kenmerk van ons leven: ”Toch moet hier, wat één is, als tweeheid verschijnen.”’ *Op de aarde – hier is de oorspronkelijke eenheid van man en vrouw opgeheven. De mensen zijn nu man of vrouw. Uit de eenheid is de tweeheid geworden. En daarmee is ook het verlangen naar de oorspronkelijke eenheid meegegeven. Het leven op aarde wordt vanaf nu bepaald door het zoeken naar eenheid en het zoeken naar de verloren andere helft. Het wordt duidelijk dat deze eenheid door de mens niet verwezenlijkt kan worden. ”Alleen de ziel kan naar de ziel gaan.” Hoewel, zegt Majnoen, er is ook iets helends in dit verdriet. Het is het liefhebbende hart. Wel is het slechts het gewaad, waaronder de eeuwige liefdesgeschiedenis zich verbergt. Dit maakt het verhaal van Leila en Majnoen tot een bijzonder liefdesverhaal. Hier wordt de liefdesgeschiedenis verhaald van de geest en de ziel. Als Majnoen schrijft: ”De dood is waar jij niet bent”, wil hij niet zeggen dat hij, de mens Majnoen, zou sterven als hij zonder zijn geliefde is. Hij wijst erop dat een door de geest aangeraakt leven het werkelijke leven kan zijn. Als de geest er niet is, dan is ‘de dood daar, waar jij (de geest) niet bent’. De versregel: “Zolang jij bij mij bent, blijf ik een geheel, want jij bent van het eeuwige leven mijn deel…” onderstreept wat eerder gezegd is. Er wordt verwezen naar het eeuwige, onvergankelijke liefdesprincipe dat ook als de roos van het hart of de lotusbloesem wordt omschreven. Zij, de liefde, is een deel van het eeuwige leven, of zoals het in het taalgebruik van de rozenkruisers wordt gezegd, zij is een vonk van het eeuwige Licht, het kleinste deel van het eeuwige, dat wij in ons dragen.

 

EEN LIEFDESGESCHIEDENIS ZONDER HAPPY END?

In dit verhaal wordt nu de onmogelijkheid van de ideale liefde onder de voorwaarde van tweeheid, de scheiding van de geslachten weergegeven. Majnoen maakt echter in zijn gedicht duidelijk dat de herinnering aan de oorspronkelijke eenheid behouden blijft. Het liefdesprincipe is van het eeuwige leven een deel. Deze herinnering aan het oorspronkelijke is voor ons zowel een permanent latent verdriet als ook, in het gunstigste geval, de stimulans die ons doet zoeken naar de oorzaak van dit verdriet en naar een weg van genezing. De manieren om met dit verdriet om te gaan zijn heel verschillend. Een ervan is het zoeken naar de ideale menselijke liefde. Nu wordt begrijpelijk waarom de verhalen over ‘ongelukkige liefdes’ ons zo diep treffen. Hoewel er over ‘normale’ menselijke liefdesparen wordt geschreven, treft hun ongeluk ons op een diep zieleniveau. Wij herkennen in hun ongelukkige liefde de onmogelijkheid de ideale liefde tussen twee mensen te vinden en lijden met hen mee. Wij weten waarom deze niet kan bestaan maar wensen toch steeds weer opnieuw dat het mag lukken. Omdat het verlangen naar de onvergankelijke eeuwige liefde onvervuld blijft, staan de kiosken vol met verhalen en liefdesgeschiedenissen met een happy end. De illusie kan ons een paar uur troosten. Maar de honger blijft ongestild. De verhalen met een happy end kunnen net zo goed fijnzinnige literaire kostbaarheden zijn, zoals de romans van Jane Austen als triviale doktersromans. Beide vormen van literatuur moeten het verlangen naar de volmaakte liefde stillen, maar dat lukt niet. Ook elke soapopera op de televisie krijgt zijn aantrekkingskracht door dit gegeven. Wij kunnen echter nog iets anders leren uit het verhaal van Leila en Majnoen. Het is ook het verhaal van de geest en de ziel, die elkaar in de mens van deze natuur niet kunnen ontmoeten, zich niet volkomen kunnen uitdrukken. Leila zegt immers: ”Als ik dichter naar het vuur zou gaan, zou ik geheel verbranden”. Leila ziet in dat zij, zoals zij is, het vuur niet kan naderen. De natuurziel is daartoe niet in staat. Om het vuur, de geest, te kunnen naderen, moet Leila, de natuurziel, transformeren. De geest kan alleen een voorbereide ziel ontmoeten.

 

DE VERANDERING VAN DE MENSELIJKE ZIEL

Man en vrouw hebben bij deze voorbereiding verschillende opgaven en daarvoor zijn zij ook verschillend toegerust. Het doel van deze weg is uit de tweeheid terug te komen in de eenheid. Men kan ook zeggen dat deze weg ons uit de polariteit moet leiden. Dit voert tot een werkelijke verandering, een transfiguratie. De polariteit, het resultaat van de val – de scheiding – die overigens tegelijkertijd de stimulans is voor beweging en verandering, is dan opgeheven . Juist deze permanente verandering, de wisseling van geluk en ongeluk, leven en dood, wekt het verlangen op naar de opheffing van die polariteit en daardoor ook het verlangen naar de opheffing van die scheiding.  

 

HET GOEDE EINDE

Op het niveau van de mens zijn vuur en water in conflict. Geest en natuurziel kunnen niet samengaan. Na een ziele-ontwikkeling zal het eens mogelijk zijn, dit vuur te naderen zonder te verbranden. Angelus Silesius beschrijft het doel, de vorming van de eenheid uit de tweeheid: ”Wil ik mijn laatste einde en eerste begin vinden, dan moet ik mij in God en God zich in mij vestigen, en dat worden wat hij is: ik moet een schijnsel in het schijnsel, een woord in het woord, een god in de God zijn”

 

Literatuur:

Leila en Majnoen, Nizami, Manesse

Verlag Zürich 1963 . Nawoord door R. Gelpke.

A. Silesius:

http://felix. unife.it/++gedichte

 

Dit artikel is afkomstig uit Jaargang: 2008 nummer: 5