Alterius non sit, qui suus esse potest
Met dit devies demonstreert Paracelsus zijn levensdoel, het programma dat hij wil verwerkelijken. Hij paste dit devies echter niet alleen op zichzelf toe, maar hield het ook andere mensen voor. Het bevat niet alleen een eis, maar ook de enige voorwaarde waaronder aan deze eis kan worden voldaan. Dit devies geeft het doel en de ontwikkeling van iedere mens aan en geldt voor zowel zijn aardse als zijn geestelijke ontwikkeling.
Op het aardse vlak heeft een mens de taak om de wet die zijn verschijnen bepaalde, te verwerkelijken. Wat in hem aan vermogens van biologische, psychische en karmische aard aanwezig is, moet zoveel mogelijk tot uitdrukking worden gebracht. Volgens Paracelsus is genot niet de zin van het leven. Wel echter het ontplooien van krachten in de mens, opdat hij later een geschikt werktuig kan vormen voor de goddelijke Geest. Wanneer een mens deze krachten ontplooit, zal hij ook voor anderen van een zo groot mogelijk nut kunnen zijn. Natuurlijk kan niet iedereen een zelfstandig beroep uitoefenen. Maar in elk beroep kan hij proberen om zijn talenten zodanig te ontwikkelen en aan te wenden als zijn inzichten toelaten. Hij moet ernaar streven om onafhankelijk te worden van de mening van anderen, vrij van vrees voor anderen en van hun spot. Dat is een langzaam groeiproces. Niemand kan zomaar zonder meer onafhankelijk zijn. Maar het valt te leren. Paracelsus heeft het geleerd. Zonder bezit, zonder connecties, zonder vermogen, zonder vaderland en zonder familie verliet hij zich uitsluitend op zijn kennis, kundigheden en vaardigheden. Hij was niemands knecht. Hij leerde zijn eigen meester te zijn.
ALLES WAARNEMEN MET HET LICHT DER NATUUR
Dat gold vooral op het gebied van de kennis. Hij had veel bestudeerd en ervaringen van anderen getoetst. Hij had zich echter aangewend alleen met zijn eigen ogen te zien en met het licht der natuur, het verstand, waar te nemen. Niets nam hij blindelings aan. Slechts wat zijn ogen zagen en zijn vingers voelden nam hij in zich op. Hij verwierp de gevestigde en verstarde schoolse wetenschap en baseerde zijn kennis op ervaring. Niet menen, maar weten! Hij bestudeerde mineralen, planten, dieren en natuurverschijnselen om zo de daarin werkende krachten en wetten te leren kennen. Toch leerde hij ook van anderen, maar hij nam niets klakkeloos aan en onderzocht hun stellingen met zijn eigen verstand. Hij was geen knecht van dogma’s en tradities, maar hij was meester van het eigen verstandelijke licht.
HET AARDSE IN DIENST VAN DE SCHEPPING
Paracelsus had al zijn kennis, ervaringen en vaardigheden heel goed voor zichzelf kunnen benutten en zo tot de hoogste top kunnen klimmen. Springplanken waren er genoeg. Zijn betrekking als stadsarts te Bazel bijvoorbeeld gaf hem tevens het recht om aan de universiteit te doceren. Zijn devies werd echter gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd als:De sterke is de machtigste als hij alleen staat. Daarom blijft ook altijd de vraag, waarvoor men zelfstandigheid en vrijheid inzet. De geschiedenis geeft talloze voorbeelden van mensen met grote capaciteiten die werden ingezet om er zelf beter van te worden. Of om het eigen volk te verheffen, de eigen hartstochten en idealen te bevredigen. Maar dan wordt een mens slaaf van zijn eigen hartstochten, voorstellingen en ideeën. Dan is hij niet langer zijn eigen meester. Misschien maakt hij zich uiterlijk vrij van anderen, maar de innerlijke onvrijheid neemt toe. Door zijn hartstochten en idealen te dienen, wordt hij uiteindelijk slaaf van mensen en omstandigheden die nodig zijn om zijn behoeften te bevredigen. En zich in die zin ook onontbeerlijk weten te maken.
PARACELSUS SCHROK NOOIT TERUG VOOR MENSELIJK LIJDEN
Wat betekent dan het eigen meester zijn? Het is het toepassen van verworven kennis, capaciteiten en vaardigheden voor het welzijn van anderen en voor de gehele schepping. Alleen op deze basis kan een mens zichzelf waar maken, verwerkelijken. Door te werken voor zijn medeschepsel. Paracelsus deed dit als arts. Als er ooit iemand is geweest die niet terugschrok voor de diepten van het menselijk lijden en daar volkomen onbaatzuchtig verlichting bracht, dan is hij het wel geweest.
Een mens kan zijn krachten in ieder beroep inzetten voor anderen en de gehele schepping. Het is een levenswet dat alleen datgene wat een mens voor anderen doet — niet uit slavernij, maar voor hun welzijn — bijdraagt aan de realisatie van zijn eigen wezen. Terwijl alles wat hij doet om zijn eigen hartstochten en behoeften te bevredigen — boven hetgeen werkelijk noodzakelijk is als een minimum —hem van zichzelf vervreemdt. Verder maakt alles wat een mens vasthoudt uit hardnekkig principe of dogma, hem tot een slaaf van dat principe en dat dogma. Maar doet hij steeds nieuwe ervaringen op en vraagt hij zich steeds weer af hoe hij het welzijn van de ander belangeloos kan dienen, dan blijft hij vrij en is hij zijn eigen meester.
HET WAARMAKEN VAN HET EIGEN ZELF
Een mens bestaat echter niet alleen uit een aards schepsel dat zich in dienst aan anderen en in het licht van het verstand moet ontplooien, vrij van arrogantie en zelfhandhaving. Paracelsus bewijst dat een geweldig heimwee kan opstijgen uit de diepten van de ziel en een mens dan niet meer met rust laat. Dit is het ware wezen, het goddelijke wezen dat hunkert naar hereniging met het goddelijke leven.
Wil een mens werkelijk mens zijn, dan moet hij leven uit de geest van het leven van de mens en dus de animale geest wegdoen.
In dit opzicht betekent het eigen meester zijn, dat een mens zijn ware wezen erkent: dat hij van Gods geslacht is. Op die basis kan hij het goddelijke in zijn eigen wezen aan het Licht tillen. Dat is geen verstandelijk erkennen. Onweerstaanbaar moet datgene zich in de mens gaan ontplooien wat diep in hem verborgen ligt en van goddelijke aard is. Deze drang is de wortel van alle innerlijke en uiterlijke onrust bij Paracelsus. Daarom bond Paracelsus zich nergens aan. Daarom zag hij af van bezit, roem, macht en familiebanden. Want in al dit soort bindingen ervoer hij gevangenschap voor het ware zelf dat vrijheid zocht. Deze drang is ook de basis van zijn devies: “Wees niet afhankelijk van een ander – niet van enige aardse kracht of eigenschap – als ge uw eigen meester kunt zijn”.
HET AARDSE LEVEN IN DIENST VAN HET WARE ZELF
Wie door dit ware zelf wordt gedreven, ziet hoe het aardse leven opnieuw wordt gepolariseerd en nieuwe waarden toont. De drang van het ware zelf is hier de maatstaf; daarmee wordt de houding tegenover het aardse bepaald. Zo blijkt het devies van Paracelsus een levensprogramma te zijn. Het al of niet realiseren van dit programma is letterlijk een kwestie van leven of dood. Want wie deze drang kent, kan geen slaaf van het aardse leven blijven. Hij zou dat ervaren als verraad aan zijn diepste wezen. Toch trekt de aardse natuur hem vanaf dat moment pas echt binnen haar invloedssfeer om hem als slaaf te behouden. Wie zijn eigen meester kan zijn, moet dit meesterschap veroveren door ervaringen, strijd en lijden in zichzelf.
Innerlijke zelfstandigheid naar aardse maatstaven veroverd, is in deze strijd van onschatbare waarde. Eigen daadkracht en verantwoording. Met eigen ogen kunnen zien, vrij zijn van hartstochten, vastgeroeste ideeën en dogma’s, de bereidheid anderen te dienen… het zijn allemaal aspecten die de verwerkelijking van het ware zelf ten goede kunnen komen.
Elke positieve eigenschap die men in de aardse leerschool heeft verworven, kan een hulp zijn op de geestelijke weg. Wie niet reeds tot op zekere hoogte zelfstandig heeft leren zien en handelen, zal daarvan nadelen kunnen ondervinden op zijn geestelijk pad.
Toch kunnen zulke positieve eigenschappen ook een belemmering vormen, indien een mens deze als basis kiest en er zelfs trots op is. Zij zijn onder de beste omstandigheden niet meer dan een hulpmiddel, maar zeker geen garantie voor het bereiken van het hoge geestelijke doel.
NEUTRALITEIT IS VOORWAARDE VOOR ONTPLOOIING VAN HET WARE ZELF
Ontplooiing van het ware zelf — het devies van Paracelsus — is dus een proces. Enerzijds trekt de kandidaat zich geleidelijk aan terug uit de gevangenis van wereld en mensheid, anderzijds treedt zijn ware wezen steeds meer naar voren. Dit proces begint met terugtrekking uit de periferie naar het centrum. Want zoals een punt in het midden van de cirkel staat, zo staat God in het midden van al zijn krachten. De wereld verbrokkelt een mens wanneer deze zijn aandacht en energie op haar vele aanzichten richt en zich daarin verliest. Ten tijde van Paracelsus was dit niet anders dan nu. Slechts door zelfstandigheid te plaatsen tegenover de zuigkracht van de aardse natuur en het doel van deze natuur te doorschouwen, kan een mens in zijn diepste wezen, in het centrum van zijn levensstelsel, blijven staan.
Ook de last van zijn dagelijks werk kan een mens neerdrukken en hem weerhouden om tot zichzelf te komen. Daarbij komen dan ook nog gevoelens van angst en hoop die oprijzen uit het mikrokosmisch verleden en hun eisen stellen. Daardoor kan een mens gemakkelijk in gevangenschap verstrikt raken, zolang hij nog zijn eigen meester niet is. Gewelddadige opstand kan hem echter niet uit deze gevangenis bevrijden. Alleen de heimwee van zijn innerlijkste wezen kan die vrijheid bewerken. Want in de kracht van dit heimwee herkent een mens de blokkades op zijn weg naar geestelijke vrijheid. Dit inzicht en deze ervaring plaatsen hem tenslotte voor absolute neutraliteit. Hij mengt zich niet meer in hetgeen op hem afkomt om hem af te leiden, maar hij neemt alles neutraal waar, zonder ertegen te strijden. En hij kan dit doen nu hij zoveel inzichten en ervaringen heeft verzameld dat hij meester over zichzelf kan zijn.
BEVRIJDEN IN VOLKOMEN NEUTRALITEIT
Het proces van ontplooiing van het ware zelf strekt zich echter ook uit tot in de wereld rondom. De maatschappij met al haar sociale, religieuze en filosofische stromingen wordt hierdoor bewogen. Ook zij spreken de mens aan. Ook uit hun banden moet de vrijheidszoeker zich bevrijden. In volkomen neutraliteit. Paracelsus heeft zich dan ook nooit bij enige stroming van zijn tijd aangesloten. Hij was niet katholiek, niet protestant, geen sociaal revolutionair, geen verdediger van de autocratie. Hij had gemakkelijk een leidende rol kunnen vervullen in een van die vele roerige stromingen van zijn tijd. Het ging hem echter om de Waarheid die onmiskenbaar uit zijn ware zelf naar voren trad. Niet het dogma maakt zalig, maar de Waarheid maakt vrij. Deze Waarheid heeft Paracelsus met grote kracht in zijn geschriften vertegenwoordigd. Hoe meer hij de vergankelijke dingen prijsgaf, hoe sterker hij stond in het onvergankelijke. Het omgekeerde is ook waar: hoe sterker hij stond in het onvergankelijke, hoe gemakkelijker hij het vergankelijke kon loslaten. Hij werd steeds meer zijn eigen meester. Hij kreeg de kracht om zijn eigen meester te zijn en daardoor maakte hij zich vrij van alle bindingen met dingen en mensen.
Is dat niet dezelfde weg die de oude alchimisten als transfiguratie beschrijven? Het oude wezen sterft, zodat het nieuwe wezen kan opstaan! Hieruit blijkt dat het devies van Paracelsus het oeroude en altijd actuele proces van transfiguratie in enkele woorden weergeeft.
HOE KAN EEN MENS ZELFSTANDIGHEID VERWERVEN?
Maar wat moet men doen, indien men nog niet zijn eigen meester is? Of inzicht of kracht daartoe ontbreekt? Waar moet men die kracht vandaan halen? Naar het aardse leven bezien zal men zich dan nog bij anderen aansluiten.
Paracelsus leerde eveneens van anderen —bijvoorbeeld van zijn vader — totdat het licht van zijn verstand en zijn innerlijke kracht zover waren ontwikkeld dat hij onafhankelijk van anderen kon denken en leven. Uiteraard speelt de keuze van de hulp een belangrijke rol. Een leraar in dit proces moet het aanwezige talent ook kunnen ontplooien. Daarom moet een leerling die meester kiezen die inderdaad ook eigen meester is. Want een meester van dit kaliber heeft er geen belang bij zijn volgelingen uit te buiten. Hij zal uit zijn eigen volkomen zelfstandigheid wegschenken en onzelfzuchtig zijn leerling stimuleren.
Dit geldt ook voor het verwerven van zelfstandigheid in de onvergankelijke gebieden. Ook Paracelsus kon zijn geestelijke ontwikkeling niet op eigen kracht volbrengen. Hij moest leraren zoeken die het Licht van de Geest in hem konden ontsteken en tot een vlam konden aanwakkeren. Voor de moderne mens is dat niet anders. Hij zal moeten zoeken naar het proces van transfiguratie. Daarbij zal hij zeker mensen en groepen ontdekken die hem op de goede weg willen helpen. De zoeker moet echter intelligent en volgens zijn eigen innerlijke maatstaven onderzoeken of degene die hij ontmoet de stem van het innerlijk heimwee ook versterkt en hem «kraamhulp» kan verlenen bij de geboorte van de ware, innerlijke mens. Is hij er zeker van een bonafide hulp te hebben gevonden, dan zal hij niet aarzelen de gewezen innerlijke weg te gaan. Want op het moment van de ontmoeting zal hij bemerken dat hij nog niet in staat is zelfstandig en als eigen meester het Rijk van de Geest te herkennen en naar zijn impulsen te handelen.
Volgens sommige leraren moet ieder mens alleen zijn weg naar geestelijke zelfstandigheid afleggen. Aansluiting bij een groep werkt afhankelijkheid in de hand. Dat is juist, voor zover een mens niet alleen vrijheid zoekt, maar ook geborgenheid zonder enige verantwoordelijkheid voor anderen. Zo kan bijvoorbeeld een leerling van de Moderne Geestesschool van het Gouden Rozenkruis alles van die school verwachten, maar niets van zichzelf. Hij kanzich ook gaan verzetten tegen het keurslijf waarin hij zich heeft gemanoeuvreerd en de Geestesschool daarvoor verantwoordelijk stellen. Hij maakt zijn eigen normen, omdat hij eigen meester wil zijn, terwijl hij dat niveau nog niet heeft bereikt.
ZELFSTANDIG ZIJN BINNEN EEN BONAFIDE GEESTESSCHOOLEen bonafide geestesschool zoals de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis is gebaseerd op zelfstandigheid binnen de onvergankelijke wereld. Daardoor zal een leerling van deze school blokkades op zijn geestelijke weg kunnen herkennen en wegnemen. De krachten van het onvergankelijke levensveld werken binnen een bonafide geestesschool om zijn leerlingen zelfstandig te maken. Dat is ook hun eis. In die zin is zo’n geestesschool een meester die volledig uit goddelijke krachten leeft en geen behoefte heeft aan knechten en meelopers die zulke krachten ten eigen bate willen aanwenden. Deze meester helpt zijn leerlingen zonder eigenbelang verder. Niets is hem liever dan dat zij allemaal zo spoedig mogelijk het Rijk der Waarheid zelfstandig kunnen herkennen en daaruit leven gaan. Dan vormt zo’n geestesschool een gemeenschap van vrije mensen die hun eigen meester zijn. Die alleen het ware zelf, de Christus in hen, gehoorzamen en hem in vrijheid dienen. Paracelsus was zo’n vrije dienaar van Christus. Als meester kon hij zeggen: Mij achterna, niet ik jullie achterna, hetgeen hem als hoogmoed werd aangewreven. Wie leeft uit de Geest der Waarheid, moet geen mensen navolgen die door dogma’s en eigenbelang worden geleefd. Zij moeten de Waarheid volgen die in hun eigen wezen is opgestaan en gestalte heeft gekregen. Wie zo’n meester navolgt, om het even of het Paracelsus was of de Moderne Geestesschool is, zal op een goede dag zelf meester worden en zichzelf toebehoren. Uit de volheid van de ineigen Geest zal hij dan anderen dienen.
Dan is het programma in het devies van Paracelsus gerealiseerd. Een zeer bijzonder programma, want het beantwoordt aan de bestemming van de mens. Het is begrepen in de ordening der wereld. Wie aarzelt het te vervullen, handelt tegen zijn geestelijke bestemming in en roept lijden op. Wie het vervult, beantwoordt aan zijn bestemming. “Wij moeten een geheel zijn, zoals Hij een geheel is, uit Wien wij het hebben”.
Bibliotheca Philosophica Hermetica