Alweer enige jaren geleden werd het internationale centrum van het Lectorium Rosicrucianum te Haarlem aan een ingrijpende verandering onderworpen. Enkele naburige panden konden na jarenlange inspanning worden verworven en er verrees een complex dat volledig beantwoordt aan de ambitie en de uitstraling van het werk van de moderne Geestesschool van het Gouden Rozenkruis, en tegelijk een waardige omgeving is voor de Haarlemse hoofdtempel, het J. van Rijckenborgh-centrum. Bij die gelegenheid startte ook een nieuwe activiteit: de conferentiedagen. Deze conferentiedagen hebben een nationale reikwijdte. Zij behandelen steeds een bepaald thema op basis van het werk van J. van Rijckenborgh en zijn toegankelijk voor alle belangstellenden en geïnteresseerden.
De volgende drie artikelen vormen het thema van de conferentiedag die op 6 februari 2005 werd gehouden onder de titel ‘Man en vrouw zijn één. Bij die gelegenheid kon het J. van Rijckenborgh-centrum meer dan 250 personen verwelkomen.
In de geschiedenis van de mensheid is nog nooit zoveel aandacht besteed aan de relatie tussen man en vrouw als in de laatste vijftig jaar. Vele maatschappelijke, politieke en culturele hervormingen zijn hiervan het resultaat. Toch is gelijkheid tussen man en vrouw nog maar een kleine stap op weg naar de werkelijke bestemming van de mens: eenwording van man en vrouw en daarmee eenwording met God. J. van Rijckenborgh schrijft hierover: ‘In beide seksen woont de geest Gods en spreekt de hoge roeping van de mens. Beide seksen behoren samen te werken in de wereld, in volkomen gelijkgerechtigdheid. Het werk van de mensheid kan alleen behoorlijk groeien indien beiden, zowel man als vrouw, hun wederzijdse afhankelijkheid gaan voelen en gaan bouwen aan het nieuwe tehuis van de mensheid.’
In de tempel van het rozenkruis hoort men vaak specifieke gedachten over de mens en het menszijn. Opvattingen over het doel van het bestaan, die niet door iedereen zo gezien of begrepen worden. Eén van die ideeën behelst bijvoorbeeld de volstrekt gelijke waarde van man en vrouw. Werkelijke gelijkwaardigheid. In lijn daarmee kunnen de verschillen die er zijn, veranderen in een reeks van aanvullingen en elkaar wederzijds versterkende krachten, die het ware menselijke geluk naderbij brengen.
Beiden, man en vrouw, vertegenwoordigen één helft, één kant van het beeld, van het geslacht mens, dat de aarde als woonplaats heeft. Die situatie is niet de gelukkigste, ja, die situatie is vaak verre van ideaal. Toch zoeken deze beide tegenovergestelde helften elkaar altijd op. In liefde, in harmonie, als het gunstig is, maar dat hoeft niet altijd: net zo vaak in geweld, irritatie en disharmonie. Beide helften kunnen niet zonder elkaar, maar soms lijkt het of ze ook niet met elkaar kunnen.
We vertellen niets nieuws. Het zou van weinig nut zijn, wanneer de vrouw zou gaan handelen als een man, en er zou weinig voordeel zijn, als een man zou doen als de vrouw. Het biedt weinig soelaas als een vrouw onderdanig is aan de man. Er zit ook geen voordeel in een matriarchale samenleving, noch in een patriarchale. Een vrouw is altijd een vrouw, een man altijd mannelijk: beiden zijn mens.
De scheiding der geslachten? De hermafrodiet? De mens die androgyn is, die beide geslachten in zich vertegenwoordigt, en zo zelfscheppend wordt? Over deze gedachten wordt veel gesproken en geschreven, en door terug te gaan naar de oorsprong ervan kunnen ze in een helder licht worden gesteld.
Waarom denkt de mens over deze dingen?
Wij stellen u voor om niet met uw mentale capaciteit, met uw verstand alléén de dingen en denkbeelden op te nemen die wij over de mens, man en vrouw, naar voren brengen. Want de interessante gedachten van de werkelijke universele wijsheid verbinden ons mogelijk met begrippen als schuldeloosheid en zuiverheid. Wij willen u meenemen naar dat zuivere gebied waar eenheid heerste, en waar deze nog steeds één is, tezamen met absolute, onvoorwaardelijke liefde en stralende waarheid.
Denk niet dat dat voor de mens een onbekend gebied is. Ieder mens kent het, hij komt eruit voort, hij draagt het als verre herinnering, als een oercode, met zich mee en is er direct mee verbonden. Zonder deze eenheid zouden mens en schepping desintegreren. Het is op dat zuivere gebied, dat wij de aandacht willen vestigen. Het is het oerbegin van de schepping. In de eerste eeuwen van het christendom werd daar diep over nagedacht. Het werd door de gnostieken omschreven met een aantal begrippen, waarvan ieder mens de diepzinnige resonantie in zich kan navoelen. Zij stelden het begin van voor het bestaan als volgt voor: Een stilte en een diepte; een rust en een beweging.
Uit deze diepte rijzen de beginwoorden van de schepping op. Ook deze zullen u niet onbekend voorkomen, u heeft ze vaker gehoord. Het zijn enkele simpele zinnen: Er zij licht en er was licht. En even verderop: En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar het beeld van God schiep hij hen, man en vrouw schiep hij ze. Dat is het zuivere beeld van de schepping. Hoog verheven, eigenlijk ongenaakbaar. Er wordt niets meer gezegd dan dat Hij, God, de mens, man en vrouw, schiep. Dat is het beeld van voor de verwarring. De gnostici noemden het de monade, verbonden met de volheid van het oerbegin, het pleroma. Dat is het beeld van de begindagen van de kosmos, het beeld van de mens als kosmische twee-eenheid. Mens, man en vrouw.
Laten we dat bekende beeld van onszelf, dat je een man bent, of dat je een vrouw bent, eens los. Keer in gedachten nog eens terug in de tijd, naar het moment dat u kind was,voor het moment dat u besef had van jongen of meisje. Er was alleen een mensenkind, dat in contact met andere mensenkinderen speelde, en alles hoorde bijeen. De vergelijking toont enigszins aan waaruit wij willen spreken: vanuit eenvoud, zuiverheid, en direct verbonden met een gebied van grote geestelijke kracht.
Aan het einde van zijn meesterwerk Faust geeft Goethe als samenvatting van zijn begrip van de wereld:
- al het vergankelijke is slechts gelijkenis,
- het ontoereikende, het is hier een feit,
- het onbeschrijflijke wordt hier toch gedaan,
- het eeuwig vrouwelijke trekt ons aan.
De mens is man en vrouw. Er staat net zo goed: ‘het eeuwig mannelijke trekt ons aan’.
De mens, man en vrouw, is toegerust met drie verheven attributen, drie gaven:
licht, leven en liefde. Het licht, we zagen het, is uit God. Het licht is het leven van de mens, zegt de proloog van het Johannes-evangelie. De liefde is God zelf in de mens. Geen mens heeft ooit God gezien, zegt de universele wijsheid. Maar er is een dieper geheim… God zelf wordt zichtbaar in de weerspiegeling Gods (daarom heet het ook: ‘beeld’) van voor de verwarring. God is liefde, zuiver geestelijke levenskracht, die eenheid is, die zich weerspiegelt in het kernelement in die mens, de kosmische mens man, en de kosmische mens vrouw.
Dat is het beeld dat zich in u en mij bevindt en dat zuiver geestelijk, zuiver spiritueel is. Het is het beeld van voor de verwarring, het is het beeld van Gods schepping, glorieus, ongenaakbaar, ongeschonden, volmaakt. Alles wacht erop, dat het beeld tot realisatie komt.
De enige waarheid van alles is het zelf, zegt Ficino, namelijk het licht van het ene, dat van God is. En de mens wordt door het leven zelf gedwongen deze glans als een goddelijke kracht meer dan alle andere dingen te eren en zich voor niets anders in te spannen dan voor het uitstralen van deze glans, nadat hij zijn oude natuur heeft afgelegd. Dit blijkt duidelijk, wanneer de minnaar niet tevreden is met de aanblik of het aanraken van zijn geliefde en voortdurend uitroept: ‘Wat heeft deze mens dat mij in vuur en vlam zet? Ik begrijp niet wat ik wil’. Hieruit blijkt dat de ziel door een goddelijk vuur wordt aangestoken, dat in de schone gedaante van de mens weerkaatst wordt als in een spiegel, en de ziel wordt door deze glans als aan een haak ongemerkt naar boven getrokken, zodat de ziel God wordt.
Is het fundamentele gevoel van eenzaamheid, dat we toch goed kennen en dat we trachten te ontvluchten door allerlei uiterlijkheden, werkelijk door een ander op te lossen? Zijn de teleurstellingen op dat gebied niet legio? En waarom? Is dat omdat het zielenbewustzijn ervaart onvolledig te zijn? Maar waarom zou de ziel onvolledig zijn? Een mogelijk antwoord kunnen wij vinden in het tweede hoofdstuk van Genesis: Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde de ganse aardbodem. En God had de mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem van het leven. Zo werd de mens tot een levende ziel.
De kosmos wordt tot werkplaats. “Maar een damp was opgegaan uit de aarde”.
Een tweede scheppingsmythe dient zich aan, net zo wonderbaarlijk als de eerste. Dit scheppingsverhaal vertelt dat Adam (in hoofdstuk twee heeft de mensheid, man en vrouw, een naam gekregen) in slaap valt. Ook had God gesproken: het is niet goed, dat de mens alleen is, ik zal hem een hulp maken, die als tegen hem over is. […] Toen deed God een diepe slaap over Adam vallen, en hij sliep, en hij nam een van zijn ribben, en sloot de plaats toe met vlees. En Hij vormde de ribbe, die hij van Adam genomen had. […] Toen zei Adam: deze is ditmaal been van mijn gebeente, en vlees van mijn vlees! […] Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. U weet hoe dit, door de geschiedenis, door de religies, dat wil zeggen de rabbijnen, de imams, de dominees en priesters in de praktijk vertaald is. We hoeven daarop niet verder in te gaan; deze manier van denken is voor een vrijdenkend mens ontoelaatbaar. Hij zal daar niet aan meedoen. Echte vrijheid duldt niet dat anderen onvrij zijn, van welk geslacht, van welke geaardheid ook. Er is slechts één doel voor de mensheid: werkelijke, geestelijke vrijheid, het afwerpen van zijn boeien. Maar alleen strijdloosheid kan liefde voortbrengen. En liefde voert ons tot goddelijke dimensies, aangezien liefde God is. God is de volmaakte vrijheid, en hij weerspiegelt zich in de helderheid van de volmaakte, vrije mens. En de mens neme zijn eigen beslissingen, in vrijheid en weldenkendheid.
De Sophia
Ook de oorspronkelijke christengemeenten uit het begin van onze jaartelling kenden deze passage; deze is immers vele duizenden jaren oud. Maar zij herkenden er een veel diepere werkelijkheid in. In vele gnostieke verhalen wordt ook verteld over de schepping. In Het Geheime Boek van Johannes is het de demiurg (dat is: een tweede schepper) die Adams geest wil verduisteren en een slaap over Adam legt. De archonten (de geestelijke krachten van de tweede schepper) hielden onderling beraad en zeiden: ‘Kom! Laat ons een slaap over Adam brengen’, en hij sliep in. De slaap waarin zij hem hadden gebracht, is ‘onwetendheid’. Adam (bedoeld is: de hele mensheid) vergat zo zijn geestelijke afkomst. Maar in die slaap is de verlossing nabij. De gnostieke wijsheid legt uit, dat het bewustzijn van de mens wordt gewekt door ingrijpen van de Sophia. Deze zendt hem haar afgezant, die de sluier wegtrekt die over zijn verstand ligt en hem ontnuchtert van de dronkenschap der duisternis, van de onwetendheid.
En de geestelijke vrouw kwam tot hem en zei tegen hem: ‘Adam, sta op!’ En toen hij haar zag zei hij: ‘Jij bent het die mij leven gegeven heeft. Jij zult moeder der levenden worden genoemd ^ Eva want zij is het die mijn moeder is, zij is de heelmeesteres, en de vrouw, en zij die geboorte geeft’. Hierin ligt het grote verschil met het bekende Genesisverhaal waarin nergens melding wordt gemaakt van Adams ontwaken. Deze vrouw nu is de geestelijke Eva, ook wel levens-Eva, en in Het Geheime Boek van Johannes ‘verlichtende epinoia’ genaamd. Zij is de ‘onderwijzeres van het leven’ en valt op één lijn te stellen met de licht-Adam, de mens, man en vrouw. Zij leerde hen van de kennis te eten, opdat ze zich het pleroma zouden herinneren. Want zonder de volheid van het oerbegin, deze gnosis, waren zij dood, zonder werkelijk leven.
Wie zich laat leren door de Sophia, zal vinden dat er geen verschil is in de mens, man en vrouw tegenover God, die de vader-moeder is. Allen hebben wij de Sophia nodig, zegt J. van Rijckenborgh. Hij wijst bovendien op de verkeerde vertaling, die altijd aanleiding is geweest om de scheppingslegende verkeerd uit te leggen. Hij schrijft: ‘Het is niet goed, dat de mens alleen is, ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over is.’ Adam (de mensheid) had de alverschijning in zijn nieuwe omgeving verkend, maar nu zocht hij zijn hulp, om de grootheid van de schepping naar Gods ordening te kunnen omvatten. Daarom was het nodig, dat hij zijn ‘hulpe’ leerde kennen. In de oorspronkelijke tekst stond ‘spiegelbeeld’, maar de bijbelvertalers wisten met dit begrip geen raad. Daarom hebben zij het woordje ‘hulp’ ervoor in de plaats gezet. Zij begrepen niet, dat het juiste woord ‘spiegelbeeld’ wel degelijk weergaf wat ermee bedoeld was.
De mens kan namelijk komen tot het zien, het ervaren, van zijn spiegelbeeld. De mens leert ervaren en begrijpen dat beiden, man en vrouw, noodzakelijk zijn, om weer in de kosmische ordening van het ene geestelijke zonneleven te kunnen doordringen. In e¤ lk hart wordt het geestveld geboren en vervult het de gehele microkosmos. Dat is vrouwelijk. Van deze wereld van universele wording kan niets worden begrepen, wanneer het hoofd niet deze nieuwe levenskracht kan zien. Dat is mannelijk: in deze glorieuze geboorte van het geestveld een lichtend vuur ontsteken. Deze beide stromen werken in eeuwigheid samen.