Wij roepen in uw bewustzijn het beeld op van een gestileerde roos die wordt gevormd door zeven in elkaar vloeiende cirkels met een gemeenschappelijk hart. Zij is het symbool der kosmische zevenheid van de werkelijke goddelijke aardeplaneet.
U mag hierbij niet denken aan de zeven planeten van ons zonnestelsel, noch aan de diverse sferen van ons levensveld, maar u dient hierin uitsluitend een aanduiding te zien van de heilige, goddelijke aarde zoals zij voorheen was en tot op dit uur is. Het betreft hier een stelsel dat men het best kan omschrijven als een systeem van zeven in elkaar wentelende bollen met een gemeenschappelijk hart. Het is begrijpelijk, dat de ouden een bloem kozen, een reine roos, lelie, of lotus om een schone verbeelding te geven van deze eeuwige, goddelijke werkelijkheid. Soms zien we één bloem, dan weer een krans van zeven bloemen die steeds de ene idee uitdragen: de goddelijke zevenvoudige aarde, wordende en eeuwig zijnde uit de oergrond van het al. Zoals de ware aarde is, zo moet ook de ware mens zijn. Daarom duidt de heilige bloem niet slechts op de macrokosmos, maar ook op de microkosmos. Om de gevallen microkosmos weer in zijn oorspronkelijke staat te brengen, moet hij twee processen doorstrijden en doorleven. Moet hij twee wegen gaan. Een weg van afscheid, van verbreking, van een totaal enduristisch sterven, voorgesteld door een horizontale balk; en een pad van nieuwe opgang, van nieuwe wording, wedergeboorte, transfiguratie, voorgesteld door een verticale balk. De bloem, de roos, zal dus met het kruis onherroepelijk een eenheid moeten vormen. De verticale balk van het kruis staat met zijn voet in het duistere aarde diep geplant, als bewijs van het glorieuze feit dat het pad van transfiguratie inderdaad in het hier, in de wereld van tegenstellingen en veranderingen, van opgaan, blinken en verzinken, kan worden aangevangen. De horizontale balk van het kruis, de weg van natuurverbreking, heeft geen directe binding met de natuurgrond van de dialectiek. Immers, dit afscheid is zeer tegen-natuurlijk, het wordt een dwaasheid geacht. Maar wat naar de maatstaven van de gewone, natuurlijke bezinning een volstrekte dwaasheid is, wordt goddelijke wijsheid wanneer wij de weg van het endura bewandelen. Onze handen zijn voor alles directe ‘organen’ van handeling. Daarom, wanneer de kandidaat in de Christusmysteriën het pad van het endura gaat, wordt procesmatig zijn dialectisch handelen gestaakt. Dan worden zijn handen aan het kruis genageld. Dan kunnen zijn voeten het gewone doen van alle dag niet meer volgen. Zijn voet wil het nieuwe pad gaan, het verticale pad van opstanding, van herrijzenis. En dus is ook zijn voet naar de oude natuur geklonken aan het hout. In het hart van het kruis, dat de kandidaat in zich zelf heeft opgericht, gaat een bloem ontluiken, de wonderbare bloem, ‘het kostbare juweel in de lotus’. Dat is het geestvonkatoom, één der allerkleinste atomen. Onvoorstelbaar klein, zoals in het zaad van de bloem het embryo van de gehele plant, van heel de komende wording, onvoorstelbaar klein aanwezig is. En de kandidaat juicht: «0, kostbaar juweel in de lotus, 0, roos die aan het kruis ontbloeit; Eloi, Eloi, lama sabachtani (0, Elohim, hoe hebt Gij mij verheerlijkt)!» En tenslotte klinkt de bevrijdingsroep: «Consummatum Est (Het is volbracht)!
» Uit: J. van Rijckenborgh, De Komende Nieuwe Mens, Rozenkrujs Pers, Haarlem, vijfde druk 1999