Roep, doel en werk van de moderne Geestesschool

De inhoud die de individuele mens geeft aan het begrip vrijheid, hangt meestal samen met de levensomstandigheden waarin hij zou willen verkeren, maar niet kan realiseren. Vrijheid wordt dan ook overeenkomstig individuele omstandigheden omschreven. De definitie is meer een willekeurige mening dan een heldere, duurzame waardebepaling.

Sommige uitdrukkingen getuigen van beperkte opvattingen over het begrip vrijheid: een hongerige is geen vrij man; geld is in munten uitgedrukte vrijheid; een vrije verkoopt slaven; vrijheid is deelname aan macht, de zwakke is steeds afhankelijk. Deze omschrijvingen geven aan dat wij in een wereld van tegenstellingen leven, waarin iedereen op het eigenbelang is gericht. De mens verwacht de vrijheid van een bepaalde waarde en waakt ervoor dat de tegengestelde waarde, waar hij bang voor is, geen overwegende rol zal gaan spelen. Maar deze vrijheden zijn relatief, schijnbaar en vergankelijk en niemand kan er zeker van zijn dat de weegschaal in zijn leven toch niet weer zal doorslaan in de richting van onvrijheid. Op grond van deze ervaring menen velen dat werkelijke vrijheid onmogelijk is. Zij proberen dan ook hun leven zodanig in te richten dat zij optimaal profiteren van de wel aanwezige mogelijkheden. Maar dat schenkt uiteindelijk geen bevrediging. Men gaat op zoek naar een ander antwoord op de vraag naar vrijheid en wendt zich af van het uiterlijk, de maatschappij en de buitenwereld, en gaat op zoek in het eigen wezen. Het doel wordt nu: innerlijk vrij zijn, een eigen verantwoordelijkheid dragen. Door het aflossen van karma steeds meer bevrijd worden, tot «ik de wet van oorzaak en gevolg te boven zal zijn gekomen». Zo verwacht men dat vrijheid uit het eigen wezen voort zal komen. Maar vroeg of laat rijpt het inzicht dat men ook in dit opzicht gevangene is van het eigen ik en gebonden aan het zichzelf waarnemende bewustzijn, dat slechts in dromen of psychische ziektetoestanden vrij komt van ruimte en tijd. Wij zijn zelf de begrenzing en wij nemen onszelf overal mee naar toe. Dit is een bittere ervaring. Want hier kunnen niet «de ellendige samenleving» of «de gedegenereerde omgeving», noch «de onverbiddelijke wet van karma» als oorzaak aangewezen worden. Het ik, de eigen persoonlijkheid, stelt de grenzen. Voor velen, vooral voor jongeren die reeds bij de ouderen de gebondenheid geconstateerd hebben, is deze zelfkennis onverdraaglijk. En zij gaan dan ook koortsachtig op zoek naar andere oplossingen. Bewustzijnsverruiming, drugs, mantra’s en allerlei andere middelen, tot zelfmoord toe, worden beproefd en als «bevrijdend» omarmd. Doch de volgens deze methoden bevrijden heeft nog niemand gezien. In tegendeel, men komt vaak in een uitzichtloze toestand terecht, isoleert zichzelf, raakt psychisch beschadigd en weet zich dan helemaal geen raad meer.

De vrijheid die de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis haar leerlingen wijst, is geen vrijheid voor het ik, maar het vrij zijn van het ik. De Geestesschool staat open voor de zoeker, die heeft doorgrond dat het ik geen basis is voor waarachtige vrijheid en die ondanks teleurstellende ervaringen is blijven zoeken naar de waarheid. De grens die hij ervaren heeft is voor hem geen absoluut einde, maar het begin van een nieuwe mogelijkheid. Hij wendt de blik in een andere richting. De Geestesschool verklaart de zoeker dat de ware vrijheid nooit op het vlak van deze natuur niet in het hier, noch in de hoogste sferen van het hiernamaals kan worden gevonden. Het zoeken moet omgewend worden van de aardenatuur naar de bovennatuur, vanuit horizontale in verticale richting. Dat vinden wij symbolisch terug in de beschrijving van de bevrijdingsweg in het klassieke rozenkruisers geschrift De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis, waar de één op zijn weg een ladder, de ander een koord of vleugels nodig heeft om op een hoger gelegen verdieping te geraken.

Toetreden tot een geestesschool

Velen zien de noodzaak van een dergelijke omwending in. Maar nu zouden juist zij, de zo gepassioneerde vrijheidzoekers, moeten besluiten toe te treden tot een organisatie, een instituut, en de daarbij behorende leef- regels gaan volgen? Zijn zij niet juist uit alle organisaties en instituten gestapt en hebben zij niet alle leefregels losgelaten, op zoek naar vrijheid? Het is te begrijpen dat zij ontgoocheld zullen zijn. Maar als men werkelijk tot omkering wil komen, kan men niet met de blik van het verleden naar de toekomst kijken. Dan blijft men steken in bitterheid. Het is nu tijd om met een volledig nieuwe, vrije visie de huidige toestand in ogenschouw te nemen en, staande aan de grens van vernieuwing, de eigen levenssituatie te overzien. De Geestesschool nodigt allen die in de wereld de vrij heid gezocht hebben, maar niet gevonden, uit met deze nieuwe blik in het zelf te schouwen. Deze zoekers zijn tot een juist oordeel gekomen over de geest van deze wereld, die geen vrijheid bieden kan. Want slechts «waar de Geest des Heren is, be staat vrijheid» (2 Corinthe 3:17). De geest van deze wereld heerst over de hele natuur, van de bouwstenen der atomen tot in de grenzeloze verten van het universum; hij heerst ook in alles wat in deze noodorde tot bewustzijn kan komen. Maar deze natuur wordt gelijktijdig omvat en doordrongen door de bovennatuur, het goddelijke levensveld. Daarom kan men zeggen dat het kleinste ding op aarde «klopt van goddelijk leven». De aardenatuur en de bovennatuur zijn niet ruimtelijk van elkaar gescheiden, maar door hun toestand is er een tweedeling. De goddelijke natuur ligt in de aardenatuur gevangen en kan daardoor niet werkzaam zijn. Daarom kan er in de aardenatuur ook geen werkelijke vrijheid bestaan. Pas wanneer de boven- natuur weer bewust in de mens kan spreken, kan de ware vrijheid worden gerealiseerd. De mens is burger van beide natuurorden; hij is bewoner van de aardenatuur krachtens zijn gehele uit de natuur stammende existentie en hij is burger van de bovennatuur op grond van het in hem verborgen geestprincipe. Het staat de mens altijd vrij een principiële keuze te maken tussen beide naturen.

Het uiterlijke gewaad

Waarom is er dan in de stof een Geestesschool georganiseerd? En waarom moet de mens zich met dit instituut verbinden? De zoeker ontmoet als eerste de stoffelijke openbaring van het instituut. Maar de organisatie in de stof is niet het wezenlijke van een geestesschool. Het is hoogstens zoiets als een nood zakelijk kleed, waarin zij zich aan de wereld toont. Het is het uiterlijke gewaad, waarin alle geestesscholen moesten werken om hun ware bedoeling aan de mensen kenbaar te maken en hun ware aard toegankelijk.

Wat is het hoge doel van een geestesschool? Wat is de basis van haar Arbeid? Men kan deze samenvatten in drie woorden: Eenheid, Vrijheid, Liefde. De Eenheid moet gefundeerd zijn op de doelstelling van iedere geestesschool: voor de zoekende mens een weg openen en begaanbaar maken, de weg van de gebondenheid aan de aardenatuur naar de vrij heid van de bovennatuur. Ware vrijheid- zoekers zullen vol enthousiasme hun hart tot dit verheven doel wenden en de daaruit volgende discipline als vanzelfsprekend aanvaarden. Alles moet op dit spirituele doel gericht worden, alle kracht daarop geconcentreerd, alles nagelaten worden wat het doel niet dient en alles bevorderd wat het doel ondersteunt. Wat niet past moet terzijde geschoven worden, zodat het doel duidelijk herkenbaar zal stralen. Dan kunnen de leerlingen zich bewust en vastbesloten verzamelen in de eenmakende kracht van de Geestesschool. Op grond daarvan ontstaat als vanzelf, dus niet vanwege een of andere autoriteit, een ordening waarin het werk wordt verricht. Dit lijkt een uiterlijke organisatie, maar het is, innerlijk geschouwd, een levend organisme. De innerlijke orde van dit organisme is door de eenheid van doelstelling net zo vanzelf sprekend als de ordening van de natuur die wij om ons heen zien. Een boom, bijvoorbeeld, richt takken en bladeren naar het zonlicht en zendt zijn wortels de aarde in voor een steviger verankering in de aarde en om voedsel op te kunnen nemen. Niemand komt op het idee deze orde te wijzigen. Net zo vanzelfsprekend is in een geestesschool de door de groepseenheid van de leerlingen gegroeide orde met betrekking tot de spirituele doelstelling. Door deze levende eenheid ontstaat als het ware een krachtstroom, een wisselwerking tussen de groep en haar doel. Er ontstaat een krachtveld dat met de bovennatuur en de leerling is verbonden. In en door de krachtconcentratie wordt het mogelijk niet alleen theoretisch over het doel te spreken en te denken, maar de weg erheen ook daadwerkelijk te bewandelen. Dat is het gaan van het pad naar de eeuwige Waarheid, waarvan gezegd wordt dat zij ons vrij zal maken. Wanneer deze kracht door het collectief van leerlingen in de Geestesschool wordt geconcentreerd, kan iedere leerling daaraan deelhebben en staat deze kracht hem/haar ter beschikking voor het realiseren van het pad van bevrijding.

Op dit pad groeit een nieuwe werkelijkheid, die hem vrijmaakt van zijn oude ik-staat. Vrij van alle beletselen van de aardenatuur en vrij van alle tweedehands kennis. Hij komt tot directe kennis, de eerstehands kennis van de oorspronkelijke Schepping. Om dit doel te bereiken, moet de leerling in vrijheid zelf de eerste stap doen. Eenheid, die onder dwang tot stand komt, of waarvoor men buigt, leidt nimmer tot ware vrijheid. Het tweede basisprincipe van het werk is vrijheid. Deze vrijheid kan niet door weten alleen worden gerealiseerd. Zij moet be vochten worden door de daad. Niet een eenmalige heldendaad, maar de verwerkelijking in het leven, elke dag weer, waarin de leerling zich staande weet in een groep, een vrije gemeenschap van ware zoekers. Iedere leerling moet daarbij een eigen pad van bevrijding gaan, in zelfautoriteit en met eigen verantwoordelijkheid. Staande in de groep gaat hij een individueel pad. Daarbij worden geen occult-magische methoden toegepast, er worden geen mantra’s aan gereikt of oefeningen gedaan. De leerling wordt niet aan een meester gebonden. De intensiteit waarmee de leerling het pad gaat en beleeft is van zijn eigen, innerlijke toewijding afhankelijk, als gevolg van de mate waarin hij zich voor de kracht van de Geestesschool openstelt. Zodra hij zich daarvan bewust is, zal hij trachten door zelfvrijmetselarij, in de eenheid van het gemeenschappelijke doel, mede te bouwen aan het bevrijdende krachtveld. Hierbij bepaalt de leerling zelf de intensiteit van zijn deelname aan het werk van de groep. Hij kan zich zelfs volledig buitensluiten en overigens op het pad van leerlingschap geen enkele vordering maken. Maar een geestesschool kan nooit toelaten dat de leerling door egoïstische willekeur of gebrek aan inzicht een storende factor wordt voor anderen en hun streven. Daarom is de Geestesschool verplicht, en deze plicht wordt consequent en serieus betracht, verstoringen binnen bepaalde grenzen te houden en willekeur in het belang van allen te voorkomen door minimale eisen en organisatorische regels te stellen. Deze begrenzingen op het horizontale vlak beschermen de Geestesschool en de leerling en garanderen een vrijheid, die nodig is om een verticale ontwikkeling mogelijk te maken. De gestelde grenzen scheppen tegelijkertijd vrije ruimte voor een dergelijke ontwikkeling, zonder haar te beperken of te blokkeren. Het opgeven van individuele zelfstandigheid op het horizon tale vlak der dingen dient dus ter ondersteuning van de spirituele ontwikkeling in verticale richting, in de richting van de bovennatuur, waarin objectiviteit, solidariteit en liefde hun plaats kunnen krijgen. Naast deze voorzorgfunctie herinneren de gestelde grenzen de leerling eraan dat het passeren van grenzen in deze wereld slechts tot het stellen van nieuwe grenzen leidt. Hij ontdekt dat hij de wereld der begrenzing in een andere richting moet verlaten. De gestelde grenzen duiden aldus niet op een einde, maar bewerken, voor zover ze op de juiste wijze ervaren en beleefd worden, een totaal nieuw begin. Hij die de aangegeven grenzen niet als nood zakelijke scheiding van het eindige en het oneindige accepteren wil of kan, verwaar loost of mist de weg naar de ware vrijheid. Wie echter de door de onvolkomenheid van deze wereld veroorzaakte noodzakelijke beperkingen accepteert, schept een vrije ruimte om zijn spirituele ontwikkeling in een positieve richting te stuwen. Voor hem is vrijheid dan geen toestand meer, maar een proces, een openbaringsproces van het Licht uit de bovennatuur en tegelijkertijd een proces van overwinning van de aarde- natuur, en een ontstijgen aan de greep van die natuur.

De Liefde Gods

In het proces van bevrijding van het ik en verlossing van het goddelijke wezen in de mens ontmoet de leerling de Liefde. Hoe meer hij werkt aan de overwinning van de Geest op de lagere natuur, des te groter wordt zijn vrijheid. Want «waar de Geest van den Heer is, bestaat vrijheid». En: «de vrucht des geestes is de Liefde» (Gal. 5:22). De Liefde Gods roept het schepsel tot vrijheid. De Liefde opent de weg en zal de leerling tenslotte geheel in zich op nemen. Wie de Roep hoort, wordt door de Liefde aangeraakt. Wie de Roep hoort, verneemt het lied van de ware vrijheid. Wie door dit lied gegrepen wordt, weet zich niet alleen op de verticale weg van spirituele ontwikkeling geplaatst, maar zal deze Roep ook willen overdragen aan allen, die hunkerend uitzien naar ware vrijheid. De waarachtige vrijheid duidt niet dat er schepselen zijn die nog in onvrijheid leven. Zij die op de weg staan worden zich dat bewust. Wie de allesdragende, levengevende kracht van de Liefde, de vrucht van de Geest, kent, zal met de eigen vrijheid geen problemen meer hebben: zijn vrijheid dient uitsluitend om zich in dienst van de Liefde voor anderen te kunnen stellen, om hen te helpen, opdat zij ook aan het openbaringsproces van de vrijheid deel zuilen kunnen hebben. Voor hem is het slechts van belang het geschenk van de voeding van de universele Liefde te mogen doorgeven, anderen ermee te vervullen en te sterken. De gnostieke geschiedenis kent vele grote dienaren van deze bevrijdingsarbeid, die in de kracht van de Liefde hun eigen vrijheid volledig hebben vergeten.

In onze tijd staat de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis ook in dienst van deze Liefde. Zij heeft de Roep uit de bovennatuur vernomen en beantwoordt deze met haar leerlingen in Eenheid, Vrijheid en Liefde. Ze wil alles wat zij daarbij ontvangt aan kracht, vrijheid en Liefde onbeperkt doorgeven aan allen die naar ware vrijheid verlangen en daarnaar waarachtig zoeken. Voor hen voert de weg van bevrijding, die een ieder in zelfverantwoordelijk verwerkelijken bewandelt,

  • van de Eenheid van de aan het doel gebonden gemeenschappelijkheid tot de Eenheid van het geest-zieleleven in het oorspronkelijke levensveld;
  • van de vrijheid van de zelfgekozen zielevernieuwing tot de Vrijheid van het kindschap Gods;
  • van de Liefde der zielebevrijding en de Liefde der dienstbaarheid tot het volledig opgaan in en opgenomen worden door de Eeuwigheid van de Liefde Gods. De universele Liefde is het fundament, de specie en de sluitsteen van het bouw werk, dat in de tijd begonnen en in de volheid van het eeuwige Leven voleind wordt.

Het water

Onder invloed van zon, aarde en lucht beweegt het water zich steeds in nieuwe vormen. Het is stil of bruisend, helder of troebel, krachtig stromend of timide drup pelend. Het water dat dit spel speelt, mag geloven dat het zelfde oorzaak is van al die toestanden. Het gelooft in de vrije wil dit alles zelf voort te brengen. De mens die het water gadeslaat, ziet echter een andere oorzaak. Het is de zon, of de aardevorm of de wind. Het water echter, waant zich vrij en verwisselt schijn en werkelijkheid. Het leeft in de illusie van de vrijheid en kent de geheime achtergronden van het leven niet… De mens is als het water. En deze mens zal slechts werkelijk vrij zijn als de oorzaak van zijn handelen niet van buiten maar vanuit het eigen innerlijk komt. De kern van ware vrijheid ligt in het zelf. Deze vrijheid staat buiten de keten van oorzaak en gevolg van de aardse natuur. Zij is deel van een volstrekt andere orde. Deze vrijheid is haar eigen wet. De ziel van de bevrijde mens is als de glazen zee: niet meer van buiten bepaald doch onaantastbaar in zich zelf. Deze vrijheid voert de mens tot de hogere orde van het Godsrijk. Daar is hij de vrijheid zelf.

 

Dit artikel is afkomstig uit Jaargang: 1991 nummer: 3