Roep naar autonomie. Het leven en de activiteiten van Paracelsus

Paracelsus
Paracelsus

Een beest vreet als een beest, en ook de mens vreet, voor zover hij een beest is, net zo van de aarde, maar hij moet niet als een beest zijn, maar moet als een die uit het eeuwige is, gevoed worden met dat wat eeuwig is. Want hij is niet geschapen als een beest, maar als mens, als Gods beeld en als zijn gelijkenis. Het dierlijke lijf is een ander dan dat, dat zich voedt met de boom, die uit de wortel Gods groeit. Dit lijf van de mens is namelijk het eeuwige lijf, naar Gods beeld, hem gelijk en daarom onsterfelijk. Als een onsterfelijke werd de mens geschapen.

De wijsheid van Paracelsus verwijst naar wat achter het uiterlijke, het zichtbare ligt. De mens, de bewuste bewoner van twee werelden – hier is hij zichtbaar in het licht van de natuur voor het natuurlijke oog, daar is hij dat in het licht van de geest, maar voor het uiterlijke oog verborgen. Paracelsus behoort tot een reeks leraren die hun stempel hebben gedrukt op de geestelijke ontwikkeling van Europa. Zij werken uit een sfeer, die we in de traditie van de rozenkruisers ‘de onbekende helft van de wereld’ noemen. Zij is verborgen voor de uiterlijke zintuigen, maar ondanks dat concreet en altijd aanwezig.Wij ondergaan dit verborgene, het essentiële als verlangen, verontrusting, dikwijls ook als aanleiding tot verandering en het opent zich als licht voor die mensen die de wereld van de uiterlijke vormen niet meer als alleen zaligmakend ervaren. Dan wordt het zichtbare als een brug, een sluis, waarover de tot nu toe onbekende helft van de wereld als het eigenlijk reële wordt herkend. Het is het vaderland van de onsterfelijken, de gemeenschap van ‘hen die in staat zijn het Licht te ervaren’ zoals Karl von Eckartshausen het uitdrukt.

EEN PATIËNT DIENT ZIJN EIGEN ARTS TE ZIJN, EN DE ARTS STAAT HEM BIJ

Wat was en is de opdracht van de ingewijden en wijzen van alle tijden? Alleen maar helper van de mensheid zijn. Wat niet betekent dat hij moeilijkheden, conflicten en problemen van anderen oplost, maar helpt bij het verkrijgen van inzicht in de oorzaken van het kwaad. Ook geeft hij wegen aan hoe wij de chaos kunnen overwinnen en oplossen. Paracelsus laat de mensen via de geneeskunst in aanraking komen met de kracht uit het verborgene, het essentiële. Zonder die kracht kan er geen genezing zijn. Tegelijk houdt hij, in zijn tijd, als schrijver en leraar de eeuwige wijsheid actueel – waarvan het resultaat de eeuwen blijkt te overstijgen en ook nog in onze tijd opgeld doet. ‘Het eeuwige wil de mens roepen tot het eeuwige, het is immers niet gebonden aan tijd of geschiedenis. Daar echter in de artsenij een onnut volk betrokken is, dat slechts let op eigenbelang en daarnaar zoekt, hoe kan ik dan succes hebben als ik oproep tot liefde? Ik van mijn kant schaam me voor de artsenij, dat daar zoveel bedrog in gekomen is. Er komen in de artsenij verdachte en verdorven schooiers die hun artsenijen verkopen, of ze nu deugen of niet. Wie geld in de buidel kan brengen, die wordt geprezen, dat hij een goede arts is. Ook apothekers en sommige barbiers houden zich met artsenij bezig. Zij gaan met de artsenij om in strijd met hun geweten en veronachtzamen hun eigen zielen om rijk te worden, huis en hof en alles wat erbij hoort in te richten en piekfijn in orde te brengen. Het kan hun niet schelen dat ze het onverdiend in handen hebben gekregen, voor hen is de hoofdzaak, dat het er is (uit: Defensiones).’ Wie verantwoording neemt voor zichzelf kan dit alleen maar in vrijheid en uit het heldere bewustzijn: ik dien mijn eigen arts te zijn, er zijn geen anderen. Een adviseur van buiten kan mij alleen op deze basis behulpzaam zijn. Want wie anders moet de oorzaken [van de ziekte] begrijpen? Wie anders dan de persoon in kwestie wordt geconfronteerd met het probleem of de ziekte? Strikt genomen is het de stem van de intuïtie, de zachte stem in ons, die als de genezer, de arts-in-ons kan worden gezien.

DE JEUGD VAN PARACELSUS

Ontzettend veel onrust, opbreken en veranderingen, strijd van het oude tegen het nieuwe. Oorlogen, boerenopstanden, de uitgebuite mensen tegen de heersers, brandende kloosters en kerken; pest, schreeuwend onrecht, ongelofelijke eigendunk van de heersende klasse, overeenkomstige armoede en knechting van de volkeren, en toch zet het ontwaken van de mens zich door; het is niet tegen te houden. De kerken en hun theologie, de maatschappelijke orde,de geneeskunde, voos tot op de botten. Paracelsus was een kind van zijn tijd. Hij werd in 1493 te Einsiedeln geboren als enig kind van de arts Wilhelm von Hohenheim en kreeg de naam Philippus Theophrastus von Hohenheim. Zijn moeder diende in het nabij gelegen klooster. Vader Von Hohenheim moet een ernstige, stille man geweest zijn die de natuur bestudeerde. Zijn jeugd werd niet door overdaad gekenmerkt, net als de rest van de mensen van dat gebied. Hij groeide op als een kind van boeren, kreeg dezelfde rauwe kost als hen en was veel buiten. Vader Von Hohenheim kreeg enige bekendheid door zijn (al)chemische studies en na de dood van zijn moeder, toen de jongen negen jaar was, verhuisden zij naar Villach in Kärnten. Daar kon zijn vader als leraar gaan werken aan de mijnschool te Hüttenberg. Onder diens leiding kreeg de zoon op praktische wijze onderricht over ertsen en metalen. De indrukken en ervaringen die hij van kindsbeen aan had gekregen door zijn observatie van de natuur en later door zijn natuurkundige studie droeg hij middels analogieën over op alle gebieden van het leven. Hij studeerde medicijnen in Tübingen, Wenen en Ferrara. Zijn ergernis over de gedateerde kennis die aan de universiteiten werd onderricht, is daar ontstaan. Heel zijn leven lang zou hij die in scherpe bewoordingen ontmaskeren.

DE PEST IN FERRARA

In 1514 brak in de Noord- Italiaanse stad Ferrara de pest uit en iedereen die geld had vluchtte naar het platteland. Medicijnstudenten die terug wilden gaan om de ziekte te bestrijden kregen van het stadsbestuur de doctorstitel gratis aangeboden. Paracelsus wond zich op over het gestumper met dure geneesmiddelen die geen resultaat hadden. Hij verdiepte zich in de ziekte en meende dat het om een ‘brand’ zou gaan en dat de pest in werkelijkheid een ‘wezen’ was dat uit angst en onvrijheid gecreëerd werd en in de mens tot leven kwam. Daarom moest men de ziekte ‘vurig’ (net als de pijn) behandelen en niet met zalfjes en pleisters. Hij ontwikkelde een recept dat veel effectiever was, waardoor veel mensen overleefden. Toen de epidemie over was, was het ook over met de euforie van het stadsbestuur. Paracelsus had alleen maar geluk gehad, zei men. De bekende humanist Nicola da Lonigo (1428-1524), zowel rector van de universiteit als voorzitter van het stadsbestuur, hield hem evenwel de hand boven het hoofd. Deze Da Lonigo was een van de eerste tegenstanders van het theoretiseren op basis van de oude geschriften van Galenus en Hippocrates.Hij wees al in 1490 op de zwakke punten in hun denken. Paracelsus kreeg aldus zijn titel (hoewel geruime tijd later) en wel zonder de toen gebruikelijke som geld te hoeven betalen. Met ongebreidelde energie en gericht op de wetten van de schepping, negeert hij de gevestigde geneeskundige regels en houdt slechts het belang van zijn patiënten in het oog.

DE RONDREIZENDE

Paracelsus staat voor ons alsof hij zich tussen de werelden bevindt, als iemand die uit de scheppende kracht van het verborgene put. Na de leerjaren begint hij aan een reis, die zijn gehele leven zou duren. Zijn roeping staat heel duidelijk voor hem. Niet alleen in de geneeskunst, maar ook in de theologie en filosofie ontmaskert hij door de kracht van het essentiële, het licht van de geest. Hij reist door Italië, Frankrijk, Spanje, Engeland, Nederland, de Scandinavische landen, Rusland, Polen, Roemenië, Hongarije, de Balkan tot in Constantinopel. Ook bezoekt hij verschillende landen en steden in Klein-Azië. Op deze reizen leert hij van wie hij maar over ziekten en hun behandeling kan leren. Niet aan de universiteiten en van hun professoren maar van ‘barbieren, natuurgenezers, boeren, schaapherders, schippers, rondreizende lieden, oude vrouwen, ja zelfs van de beul en zijn knecht.’ Hij staat erom bekend geen blad voor zijn mond te nemen, hetgeen de autoriteiten vaak tegen de haren in strijkt. Zijn taal lijkt op een zwaard, waarmee het zieke gescheiden wordt van het gezonde. Hij veroordeelt een systeem dat rust op gemakzucht, onkunde en het zoeken van eigen voordeel. Theophrastus (‘hij, die God verklaart’) is geen oproerkraaier, maar geeft de mensen moed de vrijheid te zoeken. In 1524, als hij 31 jaar is, moet hij Salzburg verlaten omdat hij opstandige boeren, in het Duits, voorleest uit het evangelie…

STOFJAS

In 1526 is hij in Straatsburg, als de boekhandelaar Frobenius hem vraagt naar Bazel te komen voor een consult. Deze geleerde en aanzienlijke boekdrukker heeft veel last van de gevolgen van een paardrij-ongeval. De pijn aan zijn voet wordt door de behandelingen van in de stad wonende artsen alleen maar erger; men raadt zelfs amputatie aan. Frobenius wordt door Paracelsus in korte tijd genezen. Een en ander leidt ertoe dat men Paracelsus een positie als stadsarts van Bazel aanbiedt. Met de functie is een academische leerstoel verbonden. Vrijwel onmiddellijk stuit Paracelsus, zowel bij de aanvaarding van de leerstoel als de uitoefening van de artsenpraktijk, op ernstige moeilijkheden. De raad van stad Basel heeft hem benoemd zonder het academische college te consulteren. Zijn controversiële voordrachten worden tegengewerkt door de faculteit. Het is in die tijd onvoorstelbaar dat iemand de resultaten van de eigen ervaring en inzichten voordraagt in plaats van de geschriften van de ouden te becommentariëren. En nog een ongehoorde vernieuwing: Von Hohenheim houdt zijn voordrachten (als eerste leraar aan een Duitse universiteit) in de moedertaal, het Duits. Zijn tegenstanders vinden ‘het niet in het eerwaardige gewaad van de oude talen uitspreken [van het onderricht] maar in de taal die de voerlui in de stegen, de marktkooplieden en de dienstmaagden bij de bron spraken, verraad aan de wetenschap’. Hij doet dit omdat er in Duitsland een streven is naar het spreken van de eigen taal. Luthers Bijbelvertaling in het Duits is hier ook een voorbeeld van. De voordrachten van Paracelsus worden dan ook buitengewoon druk bezocht. Zelfs de tegenstanders moeten dit afgunstig toegeven en zij geven uiting aan hun misnoegen dat hij met zijn voordrachten iedereen onderricht en dat de hele ongeletterde troep badgenezers en alchemisten zijn colleges volgen. De tegenstand tegen zijn op de filosofie gestoelde leer en tegen zijn persoon kwam van alle kanten. Men strooit rond dat men niet weet of hij wel een dokter is en ook het feit dat hij niet de gebruikelijke kledij draagt van de artsen (zoals baret en toga) maar rondloopt in een stofjas. De faculteit maakt ook gebruik van het formele recht hem de uitoefening van de geneeskundige praktijk te verbieden. Daarop richtte hij een verzoekschrift aan het stadsbestuur dat men hem recht zou laten geschieden in zijn geschil met de universiteit. In dit verzoekschrift besprak hij de mistroostige toestand van de apotheken. De lange recepten van de oude geneeskunst verving Paracelsus door zijn nieuwe, eenvoudige en werkzame middelen die hij meestal in zijn laboratorium vervaardigde. De apothekers in Bazel kennen deze middelen niet, laat staan dat zij die konden maken. Bovendien trof hij de planten vaak bedorven aan en waren de prijzen te hoog. Hij deed voorstellen voor het controleren van alle apotheken en voor de invoering van een vastgestelde geneesmiddelentoeslag, om de zieken te behoeden voor oplichterij en bedrog. Het stadsbestuur willigde zijn verzoek in zodat hij zijn colleges kon voortzetten. Hij brak met de verstarde wetenschap van de antieken en introduceerde een geneeskunst, die, zo bleek in de praktijk, ook effectief was. Zoals Luther de bul met de banvloek van de paus verbrandt, rekent Paracelsus symbolisch af met het beroemde leerboek van Avicenna, de Canon Medicinae, dat hij ten overstaan van zijn studenten in het vuur gooit. Paracelsus: ‘De doktoren zijn hun grootste schat, de waarheidsliefde, kwijtgeraakt en ze hebben zich overgegeven aan zuipen, vreten, hoererij en dergelijke. Ze weten niets, ze zien niets, hun buik is hun god. Hieruit komt hun inzicht voort, hierin verdwijnen hun vruchten. – Jullie kunst moet met geweld worden uitgeoefend door een gedwongen geloof, dat men gelooft wat jullie zeggen en jullie bevestigen dat geloof met jullie vele gezwets, lopen, rennen en drukdoenerij. Dat jullie lopen gebeurt om het lieve geld en niet om de gezondheid van jullie patiënten. Want als jullie de juiste artsenij hadden, waar was dan het lopen, rennen en bekijken van de urine voor nodig, waar zouden die beuzelarijen goed voor zijn’ (uit het Opus Paragranum).

Bladzijde uit een receptenboek van Paracelsus
Bladzijde uit een receptenboek van Paracelsus

Als echte arts vindt hij het belangrijker naar de mensen te gaan om hen te onderzoeken dan zich te verdiepen in anatomische studies. Tijdens uitstapjes in de natuur onderwijst hij de botanica aan zijn studenten. Dat is meer waard dan alle leerboeken samen. Hij leert hen hoe je uit planten werkzame stoffen extraheert en schadelijke delen kan neutraliseren. Hij leert hen de arcana, de essenties van de verborgen en actieve krachten bereiden. Zijn leerlingen woonden bij hem thuis, zoals toen gebruikelijk was, als assistent, en hielpen hem met zijn schrijfwerk. Tegenover de zieken kende Paracelsus altijd een grote barmhartigheid, wat wel blijkt uit de volgende uitspraak die in verschillende variaties bekend geworden is: De sterkste pijler van de geneeskunst is de liefde. ‘Wees je ervan bewust dat van een arts vooral barmhartigheid en liefde wordt gevraagd.’
Paracelsus werd belasterd, men zei verachtelijk dat hij in medisch opzicht een ketter was, een lutherus medicorum die net zo verbrand zou moeten worden als de anderen, een landloper die ten onrechte doctor zou zijn, een nar, een beoefenaar van de zwarte kunst, hij zou de duivel in zijn lijf hebben enzovoort. Er ontstond ook nog een conflict over het honorarium met een aanzienlijke domheer uit Basel die door Paracelsus was genezen maar die hem slechts een tiende gaf van het overeengekomen honorarium. De rechters oordeelden ten gunste van de domheer. Naast een op boze toon geschreven verzoekschrift aan het stadsbestuur schreef hij ook een vlugschrift waarin hij de rechters laakte. Daarna bereikte de heftige campagne tegen hem zijn hoogtepunt. Er werd een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd wegens belediging van de rechters. Op tijd gewaarschuwd verliet hij ’s nachts de stad en ontkwam.

DE WEG NAAR HUIS

Paracelsus hervat zijn reizend leven, ontplooit een uitgebreide geneeskundige activiteit en en viert zijn triomfen als succesvol geneesheer. Hij vindt echter niet de rust zich ergens als arts te vestigen. In 1529 komt hij in Neurenberg aan, waar het stadbestuur hem toestemming geeft om zijn geschriften te publiceren. Nauwelijks is het eerste deel verschenen of hij hoort dat de medische faculteit bij het stadsbestuur erop aandringt de uitgave van verdere geschriften te verhinderen.
Er gaat een mare door Europa en die mare heet Paracelsus. Geleerden en niet-geleerden, adel en burgerij kennen de naam, verguizen hem of zien verlangend uit naar zijn hulp. Slechts weinigen is het gegeven te zien wie hij werkelijk is. In 1534 reist hij berooid naar Innsbruck. De burgemeester verbiedt hem zich er te vestigen omdat hij niet wil geloven dat een man die er zo armoedig bijloopt de beroemde arts kan zijn. Paracelsus trekt verder, over de Brennerpas naar Sterzing in Zuid-Tirol waar de pest op dat moment woedt en hij als arts aan de slag gaat. Ook stelt hij daar een geschrift op over die ziekte.

DE SCHALK EN HET ZWAARD

Rijk is hij, die alles kan geven; arm degene, die heeft en zelf wil houden wat hij heeft.
Zijn zwerftocht leidt hem naar Wenen. Daar geniet hij zowel het grote vertrouwen van de zieken als ook grote ontstemming van de artsen aldaar. Zij durven niet met hem in discussie te gaan en zij ontwijken hem. Tegelijkertijd proberen zij het drukken van zijn geschriften te verhinderen door diplomatieke druk uit te oefenen. Keizer Ferdinand I, aan wie Die grosse Wundarznei is opgedragen, laat hem twee maal bij hem komen. Hij legt de monarch uit dat hij niet met de artsen in discussie gaat; hij laat hen hun wetenschap en behoudt de zijne. De volgende regels zijn bekend geworden: ‘Allergenadigste Heer, de menigte, die zich tegen mij keert, is groot, klein echter is hun verstand en hun kunst, waardoor zij mij niets af kunnen nemen, want zij hebben te weinig bewijzen. Ik mag me erover verheugen, dat die grappenmakers mijn vijanden zijn, want de waarheid heeft geen andere vijanden dan de leugenaars. Ik plaats de basis, die ik heb en waaruit ik schrijf, op vier zuilen: filosofie, astronomie, chemie en deugd. Op deze vier wil ik steunen en ik wacht op om het even welk tegenargument en zal opletten of er buiten deze vier een arts tegen mij zal opstaan. De medici willen mij omverwerpen; ik zal echter groeien en zij zullen dorre vijgenbomen worden. Mijn geschriften zullen tot de laatste dag van de wereld blijven bestaan, omdat zij uit de waarheid voortkomen.’
Uitdrukkelijk stelt hij dat een arts die geen jicht, epilepsie, waterzucht, pest en melaatsheid kon genezen, geen goede arts was. Zijn exacte prognoses, de kennis van snel werkende geneesmiddelen en talrijke kuren die grenzen aan het wonderbaarlijke doen het hunne aan zijn tijdens zijn leven al legendarische bekendheid. Hoewel hij de naam heeft een vredelievend man te zijn, wordt hij altijd afgebeeld met een zwaard; symbool van zijn vastbeslotenheid, daadkracht en activiteit.
Aan het einde van zijn leven bevindt hij zich te Salzburg waar hij op de voor ons jonge leeftijd van 49 jaar op 21 september 1541 sterft. Er is veel gespeculeerd over zijn dood. Is hij door een natuurlijke ziekte gestorven, vergiftigd of van een smalle steile trap geduwd? Het laatste wordt het meest waarschijnlijk geacht. Paracelsus weet dat zijn dood aanstaande was, ziet deze kalm tegemoet en bepaalt dat hij begraven wil worden op de begraafplaats St. Sebastian. Dit kerkhof ligt dicht bij zijn huis, in een buurt van armenhofjes. De aartsbisschop van Salzburg heeft later bepaald de begrafenis van de beroemde arts en geleerde plechtig te laten plaatsvinden. Op zijn grafsteen in de voorhal van de kerk te St. Sebastian staat de bekende zin: Vitam cum morte mutavit. Hij heeft het leven met de dood veranderd. Veranderd en niet verwisseld zoals de meeste biografen de zin vertalen. Heden ten dage echter doet het begrip opgeld dat door de dood het leven verandert kan worden en een andere kwaliteit krijgt.

PARACELSUS EN ZIJN ERFENIS: HET LICHT SCHIJNT IN DE DUISTERNIS

Paracelsus is als een vurig wiel dat zijn sporen achterlaat via Europa tot in Klein Azië: als een grote individualist in het zichtbare, als vernieuwer op alle gebieden, verplicht aan het licht van de geest, gebonden aan en in harmonie met de wetten van de schepping. Hij spreekt in beelden en gelijkenissen opdat zijn leerlingen, wij dus ook, de subtiele verbanden kunnen begrijpen: Wat de tanden kauwen is de artsenij niet. Niemand ziet de artsenij. De artsenij is geen stof, maar kracht. Geneesmiddelen werken slechts in zoverre dat zij de quinta essentia, het wezenlijke als informatie van de betreffende stof in zich verbergen. De homeopathie gaat uit van dezelfde zienswijze. De filosofische en theologische beschouwingen zijn tijdloos actueel en in eerste instantie praktisch. Bij onze eigen omgang met de oorzaken van ons lijden en onze zorgen, die niets anders zijn dan aspecten van onze zoektocht en aanwijzingen op onze weg, kunnen wij veel leren van de filosofie van Paracelsus. Zijn geneesmethoden zijn erop gebaseerd de mensen uiteindelijk te voeren naar autonomie en vrijheid, tot een geheel opgaan in de vrede, het geluk en de vervulling van onze innerlijke bestemming. Paracelsus wijst op de verwerkelijking, hij wil de feitelijke renaissance vrijmaken in de schepping en in de autonoom actieve mens. Het licht schijnt in de duisternis om die te verlichten via de mens, via de bewuste handeling van allen die het waarnemen. Het levensmotto van Paracelsus is: Alterius non sit qui suus esse potest – Laat niemand een ander toebehoren, die eigen meester kan zijn.

Geciteerd uit: Aschner B.: Paracelsus, verzameld werk in vier delen, Anger Verlag Eick, 1993.
De meeste citaten in dit artikel zijn ook te vinden in: De artsenij – Het woord Gods, Bloemlezing uit het werk van Paracelsus door dr. Klaus Bielau, Rozekruis Pers, Haarlem 2006

Dit artikel is afkomstig uit Jaargang: 2009 nummer: 4