De oude legenden van de graal in de keltische overlevering
Bijna al de middeleeuwse versies van de legenden rond de tafelronde van koning Arthur en de graal spelen zich af in Frankrijk en Groot Brittannië en dragen een duidelijk christelijk maar ook kerkelijk stempel. De Keltische vertelkunst die zich duidelijk manifesteert in de verhalen rond Arthur en de graal, heeft de West Europese literatuur op veel plaatsen beïnvloed.
In de oude Keltische mythen en sagen speelt een magische ketel of beker vaak een grote rol. De Kelten geloofden rotsvast dat deze van goddelijke afkomst is, omdat de goden hierin de scheppende en leven brengende elementen samenvoegen. Als een sterfelijke mens eruit drinkt, krijgt hij deel aan verlossende kennis en verandert van een sterfelijk in een onsterfelijk wezen. Ook de Finse Kalevala bezingt de sampo (schaal, schild of wereldzuil) en bij Plato en Hermes komen we deze tegen als het mengvat (Grieks: krater). In de vedische traditie zien we hem terug als de bron van het soma, het voedsel van de onsterfelijkheid. Een mengvat waarvan de onuitput telijke inhoud alleen geschikt is voor ingewijden want, zeggen de Keltische verhalen: het voedsel voor een lafaard kan er niet in worden gekookt. Zo staat het in het lied Preiddeu Annwfynn (De buit van Annwfynn), een verhaal in het boek van de bard Taliesin. Het bijzondere mengvat kent een levengevende en levennemende werkzaamheid, want in verkeerde handen brengt het geen zegen maar onheil. De held zal zich eerst een moedig strijder moeten tonen alvorens de onsterfelijkheid te bereiken.
MABINOGION
In een ander Keltisch verhaal behoort het mengvat aan Keridwen, de belangrijkste godin uit de verhalencyclus de Mabinogion, een verzamelnaam voor een aantal middeleeuwse teksten uit Wales. Keridwen vertoont veel overeen komst met de gnostieke Sophia, de oermoeder, zij is de wederhelft van Hu Gadarn, het Licht, de zon, maar zij is van hem gescheiden. We zien haar als een veld, als de oernatuur, ook als een energieveld. Zij is de natuur die alle vormen baart – om tot verandering te komen, transformatie!
In haar mengvat brouwt Keridwen een mengsel van pure wijsheid en kennis, dat een jaar en een dag moet koken. Gwion Bach (Taliesin) krijgt de opdracht in het brouwsel te roeren maar er komen drie druppels op zijn vingers terecht. Als hij zijn verbrande vingers in zijn mond steekt, wordt hij eensklaps alwetend. Hiermee wekt de jongen de woede op van Keridwen en zij wil hem doden. Doordat zij hem achtervolgt dwingt zij hem tot het aannemen van de vormen van verschillende dieren, zoals een haas, een vis en een vogel. Uiteindelijk verandert hij in een graankorrel en dan pikt Keridwen, die zich in een hen heeft veranderd, hem op. Negen maanden daarna geeft Keridwen het leven aan een kind: de later zo beroemde bard Taliesin. De drie druppels kunnen we zien als krachten van aanraking, omzetting en realisatie. De jonge mens Gwion assimileert de drie krachten van Keridwen. Wording, verandering en wedergeboorte voeren hem op een weg door de vier elementen heen waaruit de mens is samengesteld: lucht, aarde, vuur en water. Uiteindelijk blijken de ervaringen die hij zo opdoet, vruchteloos. Hij lijkt ten slotte verloren in een toestand van verwarring. Maar alleen op deze wijze kan hij voldoen aan de eisen die in het energieveld waarin hij zijn weggaat, besloten liggen, de drie energieën die in het brouwsel van het mengvat verborgen zijn. Alle levenservaringen van de mens Gwion con centreren zich in de graankorrel die Keridwen, de oernatuur, weer opneemt. En Gwion wordt wedergeboren in de nieuwe mens Taliesin – de zanger van het Licht. Taliesin, die door zijn moed de verbinding met Hu Kadarn, – zijn vader immers – herstelt, kan zo Keridwen te boven komen en als bard in de mensenwereld hiervan getuigen.
DE ORAKELSTEM VAN BRAN
Bran Fendigaid de Gezegende was de zoon van de zeegod Llyr en aan moederszijde de kleinzoon van Belenos de zonnegod. In het heldenepos huwelijkt Bran zijn zuster Branwen uit aan de koning van Ierland Matholwch. Door dat te doen wil hij alle Keltische naties verbinden. Dit is zeer tegen de zin van zijn halfbroer Efnisien. Deze valt zelfs de Ierse koning op zijn huwelijksfeest aan. Als verzoeningsgebaar schenkt Bran aan Matholwch het mengvat van wedergeboorte, waarin dode oorlogshelden op nieuw tot leven kunnen worden gebracht. Na het huwelijk gaat Branwen in Ierland aan het hof wonen. Maar het volk houdt niet van haar en met haar zoon wordt zij verstoten van het hof en moet als dienstmeid gaan werken. Nadat zij haar lievelingsraaf naar Bran heeft gestuurd om hem van haar lot op de hoogte te brengen, komt hij haar met een sterk leger te hulp, doorwaadt hij de Ierse zee en verslaat Matholwch. Branwen zorgt ervoor dat haar zoon Gwern de troonopvolger wordt. Op het overwinnningsfeest wordt de jongen echter in het vuur geworpen waarop een hevig gevecht losbarst. De Ieren zijn aan de winnende hand omdat hun krijgers in het magische vat telkens weer tot leven worden gewekt. De dader van de aanslag krijgt wroeging en vernietigt het mengvat terwijl tegelijkertijd zijn hart breekt. Bran is door een giftige pijl dodelijk gewond geraakt aan zijn dij. Hij vraagt zijn metgezellen hem het hoofd af te hakken en naar Gwynfryn (de witte heuvel waar de Tower van Londen nu staat) over te brengen. Toen Bran stierf, verdorden alle oogsten in Brittannië en het land bleef lange tijd onvruchtbaar. Slechts zeven Brittanniërs overleven en gaan met het hoofd van Bran terug naar hun land. Na veel avonturen op verschillende plekken komen zij uiteindelijk met het hoofd aan in Londen waar het begraven wordt. Gedurende hun tocht stelt het hoofd van Bran hen gerust en helpt het hen steeds alles van een zekere afstand en met enige humor te bezien. Het hoofd werd met de blik gericht op het continent begraven want het orakel had voorspeld dat dan geen invasies door vreemde volkeren zouden plaatsvin den. Uit archeologische opgravingen blijkt dat de cultus van het hoofd ook heel populair was onder de Kelten van het oude Europa. In Bran herkennen we ook Bron, één van de ridders van de Ronde Tafel van koning Arthur, en zien verder in zijn missie het beeld van de gewonde visserskoning die aangesteld is als bewaker van de graal en ten gevolge daarvan ziek en moe wordt. Voor de Kelten is het vanzelf sprekend dat het land waar hij de koning van is hierdoor onvruchtbaar is geworden. Het beeld van het afgehakte hoofd op een schaal met bloed keert in veel verhalen terug. We denken aan de verhalen van Peredur, van de Medusa of van Johannes. We kunnen hierin op verschillende niveaus het symbool zien van de oude ik bezieling die geofferd wordt in de schaal. Want de natuurziel offert hoofd en bloed, dat wil zeggen: zijn sterfelijke ziel, zodat de latente goddelijke ziel kan ontwaken en haar gezondheid terugwinnen. In het verhaal van Peredur, dat eveneens in de Mabinogion verteld wordt, verdedigt Peredur de eer van Gwenhwyfar en redt haar gouden beker die door een vreemde ridder gestolen is. In ruil daarvoor mogen zijn strijders, die in wezen aspecten zijn van hemzelf, als ware graalzoekers het eiland van de gezegenden of het eiland van de jeugd bezoeken, een plaats waar zich een soort graalkasteel bevindt.
ANNWFYNN
In veel van de Keltische verhalen bevindt de kelk, het mengvat of de bron zich in de andere wereld. In de ijlere sferen van onze wereld bevinden zich de afspiegelingen van die andere wereld. De verbinding tussen de alledaagse werkelijkheid met de fijnstoffelijke gebieden, was voor de vroegere Ieren nog niet verbroken. Die fijnstoffelijke wereld ging evenwel over in een verborgen onderwereld, Annwfynn genaamd. Soms verleent een donkere grot de toegang ertoe, vaak is die via een bron bereikbaar (ons sprookje van Vrouw Holle herinnert er nog aan), en wordt die bewaakt door negen maagden. Soms is er sprake van een wonderlijk in nevelen gehuld eiland in het Westen, nauwelijks een zeilreis ver, een sprookjesland, met vier torens, waar een zalig volk woont. Zij hebben gouden haren, huizen van wit marmer en huisraad van goud en zilver. Zij drinken uit kristallen bekers en worden beschermd door een magische wapenrusting die hen voor wonden vrijwaart. In de Avonturen van Connla voert een sprook jesfee met een glazen schip de jonge held naar dit prachtige land, naar een gebied waar geen dood of verval kan heersen. De andere wereld lijkt eerst onbereikbaar en onaantastbaar. Toch moet later de ‘menselijke’ held, zoals bijvoorbeeld Cuchulinn in het Ierse Serglige Conculaind, dit gewijde land vrijmaken van de vijandige reuzen alvorens hij naar de aarde terug mag keren. Dat is ook zo in De strijd van Moytura, waar Lug het land van de Tuatha Dé Danaan moet verlossen van de Fomorians die de beker van overvloed, geladen met bovenna tuurlijke krachten, gestolen hebben. Zo komt de graalbeker, die eertijds exclusief eigendom was van de goden, als talisman in handen van men sen. In andere verhalen worden zij de hoeders van het geneesmiddel dat in het mengvat wordt bewaard, want meer en meer drijven goden en mensenwereld uit elkaar.
PREIDDEU ANNWFYNN
Hoe gevaarlijk de overtocht naar de andere wereld kan zijn, blijkt wel uit het verhaal van de Preiddeu Annwfynn. Hierin vertelt de held hoe hij met Arthur en drie schepen vol mannen naar Annwfynn vaart. Dit Annwfynn wordt met verschillende namen aangeduid, zoals Burcht op de Berg, of de Burcht der Vier Torens, of de Glazen Burcht. Binnen de muren van de burcht wordt Gweir, een van de drie voorname gevangenen uit Brittannië, bekend uit de Welshe triaden, in ketenen vastgehouden. De verteller, Taliesin, verhaalt hoe de mannen uitgevaren zijn om het magische en met edel stenen en parels bezette mengvat te heroveren op Pen Annwfynn, de heerser van de onderwereld. Het mengvat is de geheimzinnige bron van wijsheid en kennis, die door negen jonkvrouwen wordt behoed en verwarmd. Van het hele gezel schap keren slechts zeven mannen terug. Uit het gedicht blijkt niet op welke wijze de anderen om het leven zijn gekomen. Wel wordt op niet mis te verstane wijze korte metten gemaakt met de onwetende ‘kleine mensen’ en monniken, die niets begrijpen van de wijsheid en kennis die de bard, onmiskenbaar een van de zeven overleven den, uitdraagt. Waar de strijder zich met al zijn natuurkrachten geeft, opoffert, voltrekt zich in hem de transformatie tot de innerlijke mens in Christus, tot de bezitter van de graalbeker, zoals het einde van het amper zestig regels tellende gedicht van Preiddur Annwfynn aangeeft: ‘Als een troep geslagen wolven drommen monniken samen na een strijd met hen die weten. Zij weten niets, niets van de dageraad die volgt op donkerste nacht. Niets van ‘s werelds loop, noch van de woedende kracht van de storm die het land aandoet. Het graf van de heilige ligt diep verborgen in de grond. Ik prijs de allerhoogste, prins van verheven woon:dat droefheid van mij wijke; Christus zij mijn loon. ’Tegenwoordig wordt wijsheid niet meer ge schonken aan middelaars tussen goden en mens, zoals vroeger religieuze autoriteiten of koningen. De mens die onverschrokken met het licht van Hu Kadarn de tegenkrachten in zichzelf bevecht, zal wijsheid winnen. Negen is het getal van de mensheid. Elke mens kan uit de graalbeker drinken want in symbolische zin draagt hij zelf het mengvat in zich. De wereld van de Kelten toont zich in haar beeldtaal als een wrede en harde wereld waarin de moedige strijder vaak sneuvelt op het veld van eer. Maar hoewel bij zijn gevaarlijke over tochten de goddelijke wereld steeds moeilijker toegankelijk wordt en ‘de godenschemering’ in volle gang is, gloort aan de verre horizon een licht dat hem iets laat vermoeden van een nieuwe dageraad. De held bespeurt een nieuw Licht; de oude symbolen herwinnen hun glans en wijzen de strijder die zich offert reeds naar de definitieve overwinning – niet alleen op de dood, maar ook op de oude natuurreligie. De magische sfeer in deze rijke Ierse verhalen traditie rond het mengvat van wedergeboorte, de bron van eeuwige jeugd, lijkt ver weg en van een andere tijd, een andere mensheidsperiode. Maar een nieuwe, innerlijke en etherische betekenis van de graal spreidt zijn Licht, en vertelt ons van nieuwe tijden van zieleontwikkeling, die aanstaande zijn.
Taliesin (ca. 534-599) was een beroemde dichter (bard) die aan ten minste drie hoven van Keltische koningen actief was. Waarschijnlijk zijn gedichten van hem overgeleverd in het Boek van Taliesin (Welsh: Llyfr Taliesin). Het is een van de oudste bewaard gebleven Welshe manuscripten. Het dateert uit 1275. Het werk bevat een collectie gedichten in de Welshe taal. Andere gedichten, waaronder lyrische treurzangen, zijn ontleend aan Latijnse teksten. Opvallend zijn de verwijzingen naar koning Arthur, die ook elders voorkomen. In het manuscript vinden we ook de oudste verwijzingen in het westelijk taalgebied van de heldendaden van Herakles en Alexander de Grote