Het mysterie van de graal in het heden

De wereld heeft sinds haar begin talloze magistrale vertellingen van velerlei aard mogen beluisteren. Haar geheugen is er rijkelijk mee gevuld. Vertellingen over de komst van goden op de Aarde, over machtige koningen, boodschap­pers en wijzen. En vooral over de lotgevallen van de mens.

Talrijk zijn de indalingen van de eeuwigheid in de tijd. Sinds ’s mensen heugenis zijn zij onafgebroken geopenbaard en hebben de vorm aangenomen van epen, sagen, evangelie« n, liederen, legenden, ver­halen, sprookjes en overleveringen. Vertellingen over de hoge afkomst van de mens, over zijn verstrikking in de tijd, over zijn heldhaftige zoektocht naar de weg terug.

Zij zeggen niet alleen iets over de zogeheten val van de mens, maar ook over ‘het horende doof zijn’ van die mensen die nog altijd geen gehoor geven aan de roep om terug te keren naar de eeuwig­heid. Zij verhalen over hun gevangen­schap in het lijf van stof. Maar wie ziet dat nog zo? Zij verhalen over een bijna dodelijke ziekte die aan de mensenziel knaagt. Maar zij getuigen ook van alle aansporingen, mogelijkheden en hulp die de mens ontvangt, steeds in een ander gewaad, dat is aangepast aan de tijd.

Eén van die gewaden draagt de naam Graal. Legenden en vertellingen over de Graal zijn diepzinnig en boeiend. Menigmaal hebben zij een sterk romantische inslag en is hun betekenis versluierd en symbolisch. Zij dragen aanjong en oud iets bijzonders over dat de mens, maar bovenal de menselijke ziel, beroert, haar aanspreekt.

VERTELLINGEN VERLIEZEN ZICH IN DE NEVELEN VAN DE TIJD

Graalvertellingen hebben vaak betrekking op avonturen en zoektochten naar volmaaktheid in traceerbare tijden en landstreken. De wetenschap kan hun bronnen tot in het verre verleden opdelven, maar dan verliezen zij zich toch onvermijdelijk in de nevelen van de tijd. De Graal blijkt niet aan tijd te zijn gebonden. De Graal is altijd actueel. Hij is poëtisch gezegd  als de oceaan der eeuwige volheid. Bij eb schijnbaar teruggetrokken, bij vloed sterk op de voorgrond. Hij is als de ademhaling van een mogelijkheid tot bewustwording.

In Graalvertellingen wordt de zoeker op symbolische wijze bepaald bij een rea­liteit van verheven aard die hij in zichzelf moet gaan verwerkelijken. De helden en personages staan dan ook niet buiten hem, maar zijn eigenschappen die hij moet herkennen en onder ogen zien.

Waar komt de Graal vandaan? En waaruit bestaat hij? De Graal is geen stoffelijk voorwerp. Hij vertolkt een geestelijke realiteit die haar lichtkracht in het mensenhart verspreidt en de ziel direct aanspreekt. Van binnenuit erkent de zoekende mens dat er een geestelijke realiteit is of moet zijn. Maar tegelijkertijd beseft hij dat deze werkelijkheid niet meer de zijne is. Vandaar het vele en onbestemde zoeken. Juist ook in deze tijd.

VERBORGEN IN HET EIGEN WEZEN

De mens moet ontdekken dat de Graal geen stoffelijk voorwerp is; dat hij niet diep in een woud of in een verborgen kas­teel gevonden kan worden, maar in het eigen wezen. Dan wordt het bewuste zoe­ken geboren; het zoeken naar datgene wat reeds van het eerste begin nader is dan handen en voeten. Op deze tocht wordt de mens geconfronteerd met zijn onwetendheid, zijn onrust, zijn onvolkomenheden. Aspecten die hij wil oplossen, waartegen hij in het strijdperk treedt en waartegen hij soms vecht totdat hij erbij neervalt. Maar er zijn ook ervaringen van zijn honger naar waarheid, zijn verlangen naar zuiverheid en reinheid, zijn hunkering naar genezing. Zijn heilbegeren.

Dat was zo in het verleden met voor­beelden in riddergestalten, het is vandaag evenzeer het geval in het gedachten en gevoelsleven van de mens. In zijn gemoeds­gesteldheid.

In de wetenschap wordt de omvang van universum geschat op enkele honder­den miljarden melkwegstelsels. Het zon­nestelsel waartoe de mensheid behoort is een minuscuul deeltje van één van die melkwegstelsels. In het Evangelie van de PistisSophia wordt de uiterlijke schepping het gebied der 12 eonen genoemd, waar de ziel met haar boetezangen doorheentrekt. Dit gebied wordt vergeleken met de diepste duisternis; door zijn afwijkende geaardheid gelijkt het op een stofje.

ESSENTIES HULDEN ZICH IN HET VLEES

In het Aquariusevangelie stelt de Christus dat het domein van de ziel be­staat uit de niet meer zo snel vibrerende ethers van het Geeststratum. In het lang­zamere ritme van dit domein worden de essenties van Leven en de Alliefde open­baar. Aan de grens van het zielendomein begint die ether nog langzamer te vibre­ren, de essenties worden tot een gewaad en de mens wordt in vlees gehuld.

De mens, de manas, de microkosmos, de Godmens, de Geestmens, de monade, de ADM, de AdamKadmon, de geestzie­lemens, de zielemens, deJezusmens, deJo­hannesmens, het gewaad, de gevallen mens, de natuurgeboren mens, de diermens, het vlees, de mens. De essenties werden tot een gewaad en de mens werd in vlees gehuld.

Als we over de mens spreken, over welke mens hebben we het dan? Wie zijn wij die zeggen mens te zijn? Het is duide­lijk dat wij in en uit deze natuur geboren zijn en een vleselijk lichaam hebben en de weg van alle vlees gaan. Wij zijn vlees, dat wil zeggen, bezielde materie. In elke cel van ons wezen huist bewustzijn. Daaruit is ons totale bewustzijn opgebouwd. Het bewustzijn van de mens.

Alle levende wezens op aarde bestaan uit samengestelde materie. En na verloop van tijd keert alles weer tot zijn oorsprong terug. De bezieling, het leven trekt zich terug in het etherlichaam en lost daarna op in het grote etherveld der wereld. Deze gang geldt op termijn evenzeer voor de aarde, het zonnelichaam, de sterrenstelsels. Jacob Boehme noemt het zichtbare universum het huis des doods. Het bekende stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren.

Maar er is wellicht toch meer. Meer tussen geest en vlees. Is DE mens in ons verborgen? En van welke aard is hij dan? Het leven zoals hij dat kent, is een wer­kelijkheid voor de mens. Hij ervaart de materie in al haar gradaties als de ene werkelijkheid. Ook zijn eigen lichaam. Hij hecht zich eraan, want hij beleeft het als ‘zichzelf’. Maar tegelijkertijd on­dergaat hij de smart van de onbestendigheid, het vervlietende. De weg van alle vlees. Dat kan de ware mens, de manas toch niet zijn!

In het zevende boek van het Corpus Hermeticum,vers 5 t/m 8, beantwoordt Hermes Trismegistos de vraag van Tat: “Waarom, o Vader, heeft God de geest niet toebedeeld aan alle mensen?” met de woorden: “Hij heeft gewild, mijn zoon, dat de geestbinding door alle zielen zou worden verkregen, echter als prijs voor de wedloop […] Hij heeft een groot mengvat, gevuld met de krachten des geestes, omlaag gezonden, en een boodschapper aan­gewezen met de opdracht aan de harten der mensen te verkondigen: Dompelt u onder in dit mengvat, gij zielen die dit kunt; gij die gelooft en vertrouwt dat gij zult opstijgen tot hem die dit mengvat om­laag gezonden heeft; gij die weet tot welk doel gij geschapen zijt”.

De Graal, de schaal, de beker, het mengvat, de steen en soortgelijke be­namingen zijn dus symbolische aandui­dingen van een andere realiteit. Het is een verlaagde vibratie van een verheven werkzaamheid. Van een andere ge­aardheid in de tijd. Een werkzaamheid die de ziel roept en aanspoort – zoals Hermes het zegt – zich onder te dompelen in de krachten van de geest. Zich door die krachten te laten reinigen en deel te krijgen aan de Gnosis, de levende kennis Gods, die haar uittilt boven alle menselijke beperkingen. Die haar weder­geboren doet worden. Voor alle duide­lijkheid: niet als een soort bovennatuur­lijke biologische openbaring, maar in het zuivere, oorspronkelijke etherlichaam.

DIMENSIES IN ZICHZELF TE BOVEN KOMEN

Uit het Corpus Hermeticum blijkt verder dat alle zielen in staat zijn zich weer met de geest te verbinden. Maar tevens blijkt dat alleen de gezuiverde, de herbo­ren ziel dit werkelijk kan. De ziel die niet bij de grenzen van het verstand stilstaat. Die dus de drie dimensies in zichzelf te boven komt. De Graal staat buiten de drie bekende dimensies en is toch een rea­liteit. De ene realiteit voor de herboren ziel. Dus niet voor de stoffelijke mens van de aarde, die zich richt op de materie in al haar gradaties van dichtheid. Voor hem is de Graal een mooi verhaal, bijna een droom of een fata morgana, een illu­sie.

Het geestelijke drukt zich via de ziel uit in het etherisch-stoffelijke. Met behulp van de traditionele wetenschap kan dat echter niet worden bewezen. Maar daarom is het nog niet minder waar. Integendeel. Van oudsher zijn er tal van beelden die de afschaduwing van het hogere leven op het lagere leven weergeven. Ook in de muziek. In Wagners opera Rienzi klopt Parcival op de poort van de Graalburcht en zegt: “Allmachtiger Vater, blick herab, hör mich im Staube zu Dir flehen. Die Macht die mir dein Wunder gab, lass jetzt noch nicht zur Grunde gehen.”

Nog steeds blijkt de werkelijkheid voor tallozen te bestaan uit materie. Uit zogenaamd onloochenbare en keiharde bewijzen. Maar hoe ree« el is die werkelijk­heid, die nimmer, nog geen deel van een seconde, aan zichzelf gelijk is? Die altijd in beweging wordt gehouden. En waardoor?

ZOEKEN IN HET HEELAL EN IN HET ATOOM

Die vragen hebben de mensen door de eeuwen heen beziggehouden. Zij hebben altijd gezocht naar de oorzaken, de rede­nen en de samenhang van de schepping. Naar de wortels van het bestaan. Niet al­leen religie, maar ook wetenschap en kunst hebben daarbij in de verschillende cultuurperioden om beurten of gezamen­lijk het voortouw genomen. En nu heeft de wetenschap het weer voor het zeggen. Zij zoekt in het grote en in het kleine. In het heelal en in het atoom. De materie in al haar gradaties van dichtheid is nog altijd het uitgangspunt.

De Russische chemicus en vrijmetse­laar Dmitri J. Mendelejew (18341907) stelde in 1869 een periodiek systeem sa­men waarin de toen bekende scheikun­dige elementen in een zevenvoudig roos­ter naar atoomgewicht werden ingedeeld. Een analytisch beeld van de stoffelijke openbaring, met waterstof als eerste ele­ment. Bij de radioactieve elementen Ura­nium, Neptunium en Plutonium hield het ongeveer op, met wellicht Americium als nr. 95 er nog bij. Toevallig dragen de drie genoemde radioactieve elementen de namen van de later weer ontdekte plane­ten Uranus, Neptunus en Pluto. Volgens sommige esoterici zouden er nog drie pla­neten moeten zijn: Isis, Hermes en Horus. De baan van e¤ e¤ n van deze drie is reeds be­rekend. Zo worden stoffelijke mysterie« n druppelsgewijs geopenbaard in het bewustzijn van de mens.

Moderne scheikundigen zouden kun­nen zeggen dat er inmiddels al 118 elemen­ten zijn gevonden. Dat is ook zo. Maar de elementen die na nr.95 komen, bestaan niet in vrije toestand in de natuur. Zij kun­nen alleen kunstmatig worden opgewekt, hebben een zeer kort bestaan en gedragen zich onvoorspelbaar.

WETENSCHAPPELIJK NIET AANTOONBAAR

De wetenschap die zich baseert op Newton gaat uit van stoffelijke bewijs­baarheid, aantoonbaarheid, herhaalbaarheid, concretie. Die uitgangspunten zijn inmiddels achterhaald door nieuwe vond­sten, berekeningen en inzichten. Zo zijn bijvoorbeeld morfogenetische energievel­den in de nieuwe wetenschappen voldon­gen feiten. Esoterici zouden dezelfde velden kunnen beschrijven als oneindig gedifferentieerde astrale werelden.

Vooral in de atoomwetenschap is vanaf circa 1900 veelvuldig onderzoek verricht naar de relatie tussen ruimte en tijd. Men kan zich voorstellen dat – strikt genomen – God de ruimte zou moeten zijn. Talloze mathematische modellen en formules zijn opgesteld en beproefd om dat uitgangspunt te bewijzen. Maar men is er nooit uitgekomen. Wat wel werd ontdekt en tot op heden nog niet werd verklaard, is dat er bij alle be­rekeningen steeds eenzelfde factor meespeelde. Die noemde men PSI. Dat is geen scheikundige norm, maar betekent toevallig in het Oudgrieks wel ‘ziel’.

In de tijd van Plato en Pythagoras bezaten de Grieken reeds grote kennis van het kleinste deeltje. Zij noemden het atomos, hetgeen betekent: niet snijden, niet delen. Later ging het woord als ‘ondeelbaar’ de wereld in. Maar het betekent vooral ook ‘niet delen’ in de zin van ‘niet doen’, ‘afblijven’.

UNIVERSA BINNEN HET UNIVERSUM

Heden ten dage heeft de kennis van het atoom zich enorm verdiept. Het atoom is wellicht het kleinst bekende uni­versum. Een universum binnen het uni­versum. Universa binnen universa. Dat is niet langer science fiction, maar realiteit. Hermes zegt in het zesde boek van het Corpus Hermeticum tegen Asklepios: “Indien wij nu de universele Ruimte (met een hoofdletter) in ons denken overwegen, denken wij deze niet als ruimte, maar als God; en indien voor ons denken de ruimte als God verschijnt, is zij geen ruimte meer in de gewone zin des woords, maar de werkzame Kracht Gods,die alles omsloten houdt”.

Einstein introduceerde, naar verluidt met de Geheime Leer van H.P. Blavatsky als inspirerende bron, de theorie van de vierde afmeting van de ruimte: de betrek­king tussen massa en energie en de betrekkelijkheid van beide. Thans houdt de wetenschap zich bezig met theorieën over golfbewegingen bij snaarmodellen. En de volgende stap waarover hardop wordt gedacht, is dat er uiteindelijk alleen elektriciteit, energie,vibratie is. Zal men misschien nu ook ontdekken dat materie gestolde energie is? Dat steeds lager wordende vibraties der eeuwigheden uiteindelijk in het vlees werden gehuld?

De alchemisten kenden vier elementen: vuur, lucht, water en aarde. Hiermee duidden zij de vier lichamen van de mens aan: het mentale, het astrale, het levens en het stoflichaam. Zij streefden ernaar in hun symbolische retorten de viervou­dige mens van het lagere vibratieniveau – het lood –  om te zetten in de oneindig veel hogere vibratie van de goddelijke mens, het goud van de geest.

De vier elementen zijn ook de vier openbaringen van het atoom. Ether wordt wel de vijfde openbaring van het atoom genoemd. Ether is de bouwstof van de Alschepping. In een veel lagere vibratie is waterstof de bouwstof van het zichtbare universele uitspansel.

Waterstof met zuurstof vormt de vloeistof water. Maar ook sneeuw, hagel, ijs of stoom. Het zijn vormen die algemeen bekend zijn. Tamelijk recent Japans onder­zoek heeft aangetoond dat water uiterst beïnvloedbaar is. Door gedachten, woor­den, muziek en ook louter en alleen door aanwezigheid, door vibratie. Nu bestaat de mens voor 80% uit water. Alleen al via dat water is de mens gemakkelijk te beïnvloeden, te manipuleren. Waar blijft dan zijn hoog geprezen zelfstandigheid, zijn autonomie?

Eind jaren tachtig van de vorige eeuw werd aangetoond dat lichaamscellen van mens, dier of plant bewustzijn hebben. Zij reageren op gedachten en emoties. Ook los van het moederlichaam gebeurt dit. Zelfs over grote afstanden, zonder dat tijd daarbij een rol speelt. De mens is meer dan alleen water, cellen en organen. Meer dan vlees. Mens, dier en plant heb­ben bezieling, bewustzijn.

Alle materie heeft bewustzijn. In het Huis des Doods is dit bewustzijn, deze bezieling evenwel van tijdelijke aard. Zij is gebonden aan de materie. Daar waar leven is, kan geen dood zijn in absolute zin. Absolute dood bestaat niet. Het uit­eenvallen van samengestelde materie noemt men ‘dood’. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. Dood is dus niet vernietiging van samengevoegde elementen, maar de verbreking van de samenbindende kracht.

Andersom zou men moeten durven constateren dat er dan geen werkelijk leven kan zijn waar die samenbindende kracht steeds wordt ontbonden. Waar de aardse dood heerst. Want leven is dan hooguit een vorm van bestaan. Een aardse vibratie die in het concrete vlees gevangen ligt. Hier valt wat voor te zeggen, maar de mens bezit kennelijk een meerwaarde.

In het christelijke scheppingsverhaal wordt gewag gemaakt van de Geest die over de wateren zweefde. De hoogste ema­natie van de Onkenbare drukt zich uit in de oersubstantie. De schepping open­baart zich als ether. Hermes zegt dat het heelal zich in zeven cirkels openbaarde. Kosmologieën verhalen over zeven stadia van etheropenbaringen van oorspronkelijk menselijk leven voortkomend uit geest, ziel en lichaam.

Jan van Rijckenborgh schrijft in De Elementaire Wijsbegeerte dat, zodra de Centrale Geest of Monade uit het oeratoom losbreekt, deze zich openbaart als een drievoudige geestgestalte, die vanuit de oersubstantie overgaat tot verwerkelij­king van de oorspronkelijke drievoudige mens. In het lichaam spreken de ziel en de geest, in de ziel openbaren zich zowel het lichaam als de geest, in de geest bewij­zen zich de ziel en het lichaam. Aldus was en is het eeuwig Oorspronkelijke. In het vibratieveld waarin de mensheid zich be­vindt, werken echter andere krachten. Hier verandert alles constant in zijn te­gendeel en enig begrip van de oorspronke­lijke openbaring is voor de meeste mensen verloren gegaan.

“GE MOET, O ZIEL, KENNIS VERKRIJGEN OVER UW EIGEN WEZEN”

Vandaar de veelsoortige handreikingen, vandaar de indalingen van de Graal. Ook in deze tijd. De aardse mens, als dra­ger, omhuller van DE mens, wordt voor de realiteit van de Graal geplaatst. Zal hij dat mysterie begrijpen? Zal hij de Graal in zich­zelf gaan zoeken en niet ergens buiten zich? Hermes heeft deze vragen beschreven in zijn De Gastigatione Animae (De vermaning van de ziel): “Ge moet,o ziel, ware kennis verkrijgen over uw eigen wezen en over zijn vormen en aanzichten. Denk niet dat enig aanzicht waarover ge kennis wenst te verkrijgen,buiten u is; neen,alles waarover ge kennis dient te verwerven,is binnen in u.»

Nu de wereld binnen het vigerende sterrenjaar opnieuw een Aquariustijdperk wordt binnengevoerd, neemt haar stoffelijke dichtheid af. Zij wordt als het ware transparant. Alles wordt openbaar, zicht­baar en bovenal kenbaar. Niets of nie­mand kan zich meer verstoppen. Kristalli­saties worden opgebroken. Het oude huis begint te kraken in al zijn voegen. Ook het lijden van de mensheid en de onvolko­menheid van iedere mens worden duide­lijker zichtbaar. De mensheid lijdt inder­daad. Haar ziel is ziek. Velen zien dat in en trachten haar op het juiste spoor te brengen. Maar waar en hoe is dit spoor te vinden?

Parcival, de zoekende mens, uw auteur en u als lezer zien de Graal aan zich voorbij trekken. Zal dan nu de juiste vraag gesteld worden? De vraag waarom en waaraan de innerlijke koning lijdt? De vraag naar het lijden van de oorspronkelijke geestzielemens die in het vlees gehuld is?

DE GRAAL EN ZIJN SPIRITUELE BETEKENIS

Wie geen idee heeft, kan deze vraag niet stellen, nog niet stellen. Hij moet zelf zover komen dat hij de Graal gaat zoeken. De leerschool van het leven maakt hem rijp door vele geboorten heen. Rijp om zich af te vragen waarom hij mens genoemd wordt. Rijp om op zoek te gaan. Op zoek naar zijn waarom. Zo zijn er dus ook nu velen op zoek naar de moderne Graal en zijn spirituele betekenis.

Er wordt tegenwoordig veel over spiri­tualiteit gesproken. In het hectische leven van vandaag vindt dat dan zijn neerslag en uitdrukking in meditatie, inkeer en bezin­ning.

De mens is op zoek naar evenwicht en rust. In hun hoogste vorm brengen zij een soort mystieke vervoering of verlichting. Een tijdelijk model van tijdelijke harmonie.

Maar is dat wel de bedoeling, nu het tweesnijdend zwaard van de Geest Gods in de Graal weer gestalte heeft gekregen? Het zwaard waar van Jezus in het Mattheus evangelie zegt: “Ik ben niet gekomen om vrede te brengen maar het zwaard.» Het vurige zwaard dat evenals de symbolische schaal met de geestelijke levensessentie, de kracht en het vermogen heeft om het zui­vere van het onzuivere te scheiden.

Spiritualiteit is voor de op de materie gerichte mens ongerijmd. Een onmogelijkheid. En voor velen niet meer dan een zoethoudertje. Alleen wanneer iemand zich in het goddelijke mengvat onderdompelt, kan de geest zich met de dan herboren ziel verbinden. Die eenheid gaat alle verstand te boven. Het is de innerlijke openbaring van de alomtegenwoordigheid, de vierde dimensie die ook wel de ‘doorgan­kelijkheid’ wordt genoemd. Doorgang naar de 5e, 6e en 7e dimensie, die volstrekt geestelijk zijn.

DE GRAAL MOET WORDEN VRIJGEMAAKT

Het veld van ontmoeten is de Graal. Het vibratieveld waarin een hogere, ge­heel onstoffelijke octaaf klinkt. De ware antimaterie, het vacuüm in de wereld van polariteiten. De Graal komt echter niet zomaar uit de lucht vallen. Hij moet vrijgemaakt, belevendigd worden. Hoewel de bevrijdende kracht alomtegen­woordig is – en dus ook het driedimensionale universum doordringt -moet zij wel als een concreet veld van onaardse energie gestalte krijgen om de mensheid te kunnen helpen. De Graal moet een brandpunt worden.

Enerzijds is er sprake van een on­aardse hulp die zoekt wat op dwaalwegen is geraakt, anderzijds is er de mens die in­nerlijk ervaart dat hij die verloren zoon is. De hulp van de liefdekracht en de naar be­vrijding zoekende mens naderen elkaar stapsgewijs. Gelijk trekt gelijk aan. Op zeker moment is er een punt waarin zij elkaar ontmoeten. Een brandpunt. En daarin begint de levende Gnosis, de eer­ste hands kennis Gods, zich procesmatig in de mens te openbaren. Maar allang daarvoor is er een soort inductie, een nog onbewuste wisselwerking voortkomend uit ontvankelijkheid voor de Gnosis. Dit is geen mystificatie. Geen experimenteel gedoe. Dit is pure, hogere wetenschappe­lijke werkelijkheid. Het is een kwestie van vibratie,van atomen die weer dragers wor­den van de spirituele essenties. Het is de vijfde ether in openbaring. Uiteraard ge­beurt dat niet zonder meer, maar door een proces van transmutatie, gevolgd door een proces van transfiguratie.

KONING VAN DE MICROKOSMOS

De Graal is dus de dynamische energie van de oorsprong, zich openbarend in deze tijd.

En ook nu worden alle zielen die dit kunnen, uitgenodigd zich daarin onder te dompelen. Zich te reinigen, zich te laven. Kortom, er geheel en al uit te leven. De leerlingen van het Gouden Rozenkruis zijn – als zo vele anderen – op zoek naar de Graal. Naar de betekenis, de zin en het doel van het leven. Zij onderzoeken hun diepste innerlijk en trekken daaruit hun consequenties. Naar de uiterlijke mens zijn zij deel van de wereld, naar de innerlijke mens zijn zij de zieke koning Amfortas in een moeilijk toegankelijke burcht. De microkosmische koning, de oorspronkelijke mens, gehuld in het vlees. Hij die zal groeien, naarmate het ik minder wordt. In die zin zijn deze mense­lijke mensen moderne Graalridders en tevens ridders van een tafelronde. Als het althans goed met hen is.

De Graal heeft dus vele aspecten, ge­zichten en gedaanten. Hij openbaart zich steeds in het actuele moment, maar is niet uit deze wereld te verklaren. Hij is een in­termediair Christi, een moderne ark. Hij is niet aan tijd gebonden, maar alomtegen­woordig. Etherische kracht, kosmische energie, een handreiking van de Gnosis, de poort des levens. De Graal heeft geen beperkende dimensies; hij is een vibratie uit het domein van de levende zielemensheid. Hij ontsluit zich voor al diege­nen die beseffen in een gebroken realiteit te leven en die ernaar verlangen de volle realiteit onder ogen te mogen zien, erin op te gaan.

De Graal is het hemelschip. Ook in deze tijd! Hij wil alle mensen verkwikken en hen de betekenis van hun existentie tonen. Hij wil gekend worden en maakt zich in het bewustzijn van de mens kenbaar.

HET HEMELSCHIP VAN DEZE TIJD

Daarom gaat de Graal ook van het Oosten naar het Westen. Van het domein van het Licht naar de landen van duister­nis. Hij is een baken in de nacht der tijden. Wie hem zoekt, zal ervaren dat hij in diepe zielenverbondenheid met vele an­dere zoekers op weg is. Wie de Graal nog niet zoekt, op hem, op haar wordt ge­wacht, eveneens in diepe zielenverbondenheid. De Graal heeft zijn wortels bui­ten de tijd. Hij roept de mens sinds onzeg­bare tijden, hij wacht op alle mensen in grenzeloos geduld. De waarheid, de wer­kelijkheid, is niet wat de mensen denken dat zij is; zij is. Sterren, planeten, werel­den, elementen, atomen, kernen, al dan niet ontdekt, zijn er in het tijdelijke altijd al geweest. De mens ‘ontdekte’ ze pas, toen zijn bewustzijn ervoor ontvankelijk werd.

Boodschappers, wijzen, evangelie, geestesscholen, Graallegenden zijn open­baringen van de eeuwigheid in de tijd. De mens die zijn hart hiervoor opent, wordt zich bewust tot welk doel hij geschapen is. Bewustzijn verkrijgen, daar gaat het dus om. Bewust Zijn. Wellicht zei Gustav Meyrink daarom wel in het boek Das Haus zur letzten Latern: “Vandaag, na een lange en smartelijke nacht vielen mij plotseling de schellen van de ogen en nu weet ik wat de zin van het leven in werkelijkheid is”.

Dit artikel is afkomstig uit Jaargang: 2003 nummer: 1