Het navolgen van de Broeders van het Rozenkruis

«Iedere Broeder zou naar een waardig persoon uitzien, die hem te eniger tijd zou kunnen opvolgen»

Dit vierde punt van de zesvoudige overeenkomst van de klassieke Rozenkruisers raakt de veelal omstreden aangelegenheid van de opvolging. Hoe dikwijls komt het niet voor, dat er een kritiek of zorgelijk moment aanbreekt waarop voor de stichter van een bedrijf of organisatie, of in welke andere gecreëerde situatie dan ook, de juiste opvolger moet worden aangewezen. Geestelijke bewegingen hebben vaak hun elan verloren en hun voortgang sterk afgeremd gezien door gebrek aan kwaliteit en visie van de opvolger in vergelijking met de stichter van de beweging.

De opvolger of plaatsbekleder wordt veelal met argusogen bekeken. In hoeverre beschikt hij over dezelfde kwaliteiten als de stichter? Zal hij of zij wel dezelfde koers aanhouden als de voorganger? In het groot en in het klein hebben zich te dien opzichte vele drama’s afgespeeld en zien wij ook hier duidelijk de op- en neergaande bewegingen in het stoffelijke bestaan van de mens naar voren komen. Is een bepaalde schepping met moeite aan de stof ontworsteld, dan treedt — zoals met alles

— direct de zorg van het in stand houden naar voren en is een inspanning vereist om het werk te kunnen voortzetten. Het is een deel van het eeuwige gevecht dat kenmerkend is voor de hele natuur, zoals die zich in dit stofbestaan aan ons voordoet: opgaan, blinken en verzinken. Op de afgestorven stronk ontluikt een nieuw begin en uit gestrooid zaad ontstaat nieuw leven.

De klassieke Rozenkruisers bezaten grote kennis van de natuur der tegenstellingen. En hoewel zij hun aandacht concentreerden op het ware doel van de Schepping en de vrijmaking van de mens uit zijn gevangenschap in deze natuur, kwamen zij toch in een stelling overeen, uit te zien naar een opvolger. Zij wisten dat dit een van de moeilijkste punten zou zijn van hun beloftes. De zes overeenkomsten van de broeders van het Rozenkruis kunnen echter niet beschouwd en begrepen worden aan de hand van traditionele voorbeelden en gevallen die in het gewone leven voorkomen. Zij hebben niets te maken met de problemen die meestal een rol spelen als de opvolging in een of andere vorm aan de orde is en waar men in deze wereld vaak mee worstelt.

Het gaat in deze vierde overeenkomst ook niet om de opvolging van een persoon in de directe betekenis. Het gaat om het voortzetten en doorgeven van een geestelijk werk, of beter gezegd: een geestelijke kracht. Wie met enige kennis de manifesten van het klassieke Rozenkruis bestudeert, zal ontdekken dat er een sleutel nodig is om toegang te krijgen tot de mysterietaal van de geschriften. Zij zijn in de eerste plaats bedoeld voor de ware zoeker naar de verborgen, geestelijke schat der Rozenkruisers.

De spirituele Roep

In de Fama Fraternitatis wordt op gesluierde wijze gesproken over het geestelijk huis van de Rozenkruisers Broederschap, het Tehuis Sancti Spiritus. Het gebouw blijft voor het profane oog verborgen, maar het staat ter beschikking van de bonafide zoeker naar de geestelijke schatten van de Broederschap. Men moet dan wel aan enkele voorwaarden voldoen. Dat betekent niet, dat er een examen moet worden afgelegd of een inwijdingsproef doorstaan. Men moet de juiste signatuur van de zoeker naar Waarheid bezitten, de Waarheid met betrekking tot het doel van het menselijk bestaan. Deze signatuur ontstaat uit de levensconclusie, dat héél het bestaan in de wereld van de dualiteit, met alles wat erbij hoort, uitzichtloos is en geen enkele uitkomst biedt voor een waarachtige geestelijke ontwikkeling.

De zoeker die reageert op de Fama en wil antwoorden op de Roep, wordt door de geestelijke kracht van de Broederschap van het Rozenkruis naar het voorportaal van het Tehuis Sancti Spiritus geleid. Wat stelden de klassieke Rozenkruisers in hun tijd? Zij plaatsten de eis en de noodzaak van een totale geestelijke, innerlijke revolutie midden in de wereld; een absolute vernieuwing van de in geestelijke kristallisaties vastgelopen en verstrikt geraakte mens. Het was een reveil, een impuls die door alle tijden en eeuwen heen steeds weer klinkt en verspreid wordt. Dit geestelijk reveil is niet in de eerste plaats een schriftelijk manifest, maar primair een radiatie en vibratie, als een geestelijke bazuin van een spirituele Roep, die met kracht over de wereld gaat. Deze trilling zoekt het hart van de mensen, waarin het verlangen sluimert naar het ware levensdoel en de oorspronkelijke afkomst.

De spirituele Roep attendeert vooral op die oorspronkelijke afkomst. En tegelijk wordt het stoffelijke leven in deze wereld, heel het reilen en zeilen van de mens, aan de kaak gesteld als zijnde een afgeweken natuurorde, waaruit het goddelijk bedoelen verdwenen is en waarin dit ook niet meer kan existeren. Hoe hard het ook klinkt: de Rozenkruiser houdt de zoeker voor, dat hij leeft in een doodsnatuur en wordt vastgehouden in de put van versterving. Voor wie dit nog niet heeft ontdekt en als diep innerlijk weten doorgrondt, is deze stelling een flagrante aanval op de basis van het vermeende «menselijke» bestaan. Wie dit zo ervaart, heeft voor zichzelf nog niet bevestigd gezien, dat een groot deel van het leven onmenselijk genoemd moet worden. Als hij misschien een bepaald ideaal koestert ten opzichte van de mens en hoe deze zou moeten existeren, dan moet men direct vaststellen dat — hoe het ideaal er ook uit mag zien — de werkelijkheid er in ieder geval ver vandaan ligt.

De grondwet van de Broederschap

De zesvoudige overeenkomst van de Broeders van het Rozenkruis is gebaseerd op een geestelijke grondwet. Iedere ware Broederschap kent en bezit deze grondwet. De wet manifesteert zich sinds de mensheid van de oorspronkelijke, goddelijke paden is afgeweken, de val uit de geestelijke wereld waarin zij eertijds leefde. De mens heeft de geestelijke werelden verlaten, een feit, dat in alle scheppingsverhalen over heel de wereld terugkomt als het dramatische moment dat de mensheid de tijdelijkheid binnengaat. Het woord, dat «God niet laat varen de werken zijner handen» mogen wij vertalen in het onloochenbare feit, dat door alle tijdperken van de mensheidsgang de Broederschap is meegegaan om de mens de weg terug te wijzen. Dat komt voort uit de grondwet van de Broederschap, de geestelijke wet die ten grondslag ligt aan het werk van allen die zich vanuit het Tehuis Sancti Spiritus inzetten voor de mensheid. Met als centraal doel: uitredding van wat verloren is. Het Tehuis Sancti Spiritus, het huis van de Heilige Geest, is een bouwwerk dat fungeert als verbindende schakel tussen de doodsnatuur en de oorspronkelijke levensvelden der mensheid. Het is een tussenveld, van waaruit de bevrijdende arbeid wordt verricht. Daarom staat er in de Fama Fraternitatis dat de Broeders daar regelmatig bijeen komen.

Zonder de geestelijke kracht van deze woning is het werk niet mogelijk. Daar ligt de verbondenheid met allen die door alle tijden heen voor de mensheid hebben gewerkt in bevrijdende zin.

Om dit werk te continueren ziet iedere Broeder en Zuster van de Broederschap uit naar een waardig persoon, die hem te eniger tijd zal kunnen opvolgen. Het is een misverstand te veronderstellen dat een opvolger steeds maar weer een duplicaat van de stichter of voorganger moet zijn. Men gaat er dan van uit dat deze volledig dezelfde vermogens en kennis bezit en dus een waardig plaatsvervanger is, die het werk op precies dezelfde wijze voortzet. Dan heeft men de plaatsbekleder voor ogen en dat is een beperkte benadering, zoals die in deze wereld wordt toegepast.

De Vlam van de Geest

Wanneer in de arbeid van de Broederschap van het Rozenkruis sprake is van een opvolger, gaat het om het overnemen en voortdragen van de Vlam van de Geest. Het is het in de wereld levend en open houden van de geestelijke Roep en het voorportaal en de poort tot het geestelijk Huis. In het geval van een van de grootste afgezanten van de Broederschap die onder de mensen verscheen, Jezus de Christus, gaat het vooral om de navolging. «Volg mij na,» sprak Jezus tot zijn leerlingen: «Verlaat al wat gij hebt en volg mij, en gij zult grotere dingen doen dan deze.» (Wij trekken nu enkele uitspraken samen, die echter alle op hetzelfde neerkomen). Het gaat er niet in de eerste plaats om wat de Broeder in zijn openbaringsvorm was, is en doet. Het gaat om het voorbeeld dat hij stelt, om de weg die hij openbaart en voorleeft. Een voorbeeld, dat de tot in het hart getroffen zoeker direct noopt tot navolging. Die navolging roept geestelijke krachtstromen op, die de zoeker verder zullen voeren op zijn pad.

«Iedere Broeder zou naar een waardig persoon uitzien,» zo staat er in de overeenkomst. Dat is de opdracht: hen te vinden en te roepen, die de juiste signatuur bezitten om de geestelijke weg van transfiguratie te bewandelen. Die dus waardig zijn daarmee geconfronteerd te worden. De mens, die in zijn hart, in zijn diepste innerlijk, de openbaringen van het Rozenkruis kan vinden en herkennen. Deze zoekers zijn er altijd. Soms zijn het enkelen die zich samenvoegen. Soms is het een grote groep. Maar altijd leven er afgezanten van het Tehuis Sancti Spiritus onder de mensheid; onder vele namen en altijd in het gewaad van het land en de tijd. Nooit wordt de mens in dit opzicht alleen gelaten. Ook als het niet mogelijk is om in de openbaarheid te treden gaat deze arbeid door.

In onze tijd kunnen wij wel openlijk op de arbeid van de Broederschap wijzen. Hoewel het Tehuis Sancti Spiritus voor het profane oog verborgen blijft, zijn de contouren ervan in het actuele nu waar te nemen voor de zoeker van het ware geestelijk goed. In onze tijd zijn er mensen die het grote voorbeeld navolgen en de waardigheid bezitten om in de voortdurende stroom van dit geestelijk goed te staan en er uit te arbeiden. De voorspelling van de klassieke Rozenkruisers, dat de tijd spoedig komen zou dat alles openbaar moet worden gemaakt en een grote instroming van kracht uit het geestelijk Tehuis zou plaatsvinden, is in onze dagen uitgekomen en volledig realiteit geworden. Maar het feit blijft onloochenbaar, dat de potentiële mogelijkheden in de mens wakker moeten zijn geworden om de tekenen van de tijd en de geestelijke Roep te kunnen verstaan. Meer dan ooit geldt voor de zoekende mens en zij die reeds op weg zijn gegaan: «Is de leerling klaar, dan is de meester daar.»

 

Dit artikel is afkomstig uit Jaargang: 1991 nummer: 5